In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de kantonrechter op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie]. De zaak betreft een vordering van [eiser in conventie] op grond van ongerechtvaardigde verrijking na de verbouwing van een tuinhuis. [eiser in conventie] stelt dat hij kosten heeft gemaakt voor de verbouwing en dat de waarde van de woning hierdoor is gestegen. [gedaagde in conventie] betwist echter dat de verbouwing heeft geleid tot een waardestijging en stelt dat hij niet verplicht was om de verbouwing uit te voeren. De kantonrechter oordeelt dat [eiser in conventie] niet voldoende heeft aangetoond dat de verbouwing heeft geleid tot een waardestijging van de woning en dat er geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. De vorderingen van [eiser in conventie] worden afgewezen, evenals zijn verzoek om vergoeding van de kosten van het conservatoir beslag dat hij heeft gelegd. In reconventie vordert [gedaagde in conventie] een schadevergoeding van [eiser in reconventie] voor de kosten van inwoning en andere onrechtmatige handelingen. Ook deze vorderingen worden afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van [verweerder in reconventie]. De proceskosten worden toegewezen aan de zijde van [gedaagde in conventie].