RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
zaaknummer: BRE 21/2250 PW
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2023 in de zaak tussen
[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser,
(gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda(het college), verweerder,
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Als derde-belanghebbende is in het geding betrokken:
de Staat der Nederlanden(de minister van Justitie en Veiligheid).
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om terug te komen op de besluiten van het college van 14 mei 2019, 3 juni 2019 en 3 maart 2020.
Het college heeft dit verzoek met het besluit van 22 oktober 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 april 2021 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
Totstandkoming van het besluit
Eiser ontving met ingang van 15 december 2017 op grond van de Participatiewet (PW) een pseudo dak- en thuislozenuitkering naar de norm voor een alleenstaande.
Met het besluit van 23 april 2019 heeft het college deze uitkering met ingang van 1 april 2019 opgeschort. Aan eiser is verzocht om bankafschriften over de laatste zes maanden en het jaaroverzicht 2018 van de bankrekeningen te overleggen, maar hij heeft niet aan dat verzoek voldaan. Eiser wordt in de gelegenheid gesteld deze gegevens alsnog voor 29 april 2019 te overleggen.
Met het besluit van 14 mei 2019 heeft het college eisers bijstandsuitkering met ingang van
1 april 2019 beëindigd, omdat hij de gevraagde gegevens nog steeds niet heeft overgelegd. Over de periode van 1 maart 2019 tot en met 31 maart 2019 herziet het college eisers uitkering. Eiser heeft over deze periode inkomsten uit arbeid gehad, die hij niet heeft gemeld en daardoor ten onrechte niet zijn gekort op zijn uitkering. Het bedrag aan ten onrechte betaalde bijstand van € 823,95 vordert het college van eiser terug.
Met het besluit van 3 juni 2019 heeft het college de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 8 oktober 2018 tot en met 31 maart 2019 ingetrokken. Eiser heeft in strijd met de inlichtingenplicht niet alle gegevens overgelegd die noodzakelijk zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand, waaronder het doorgeven van een wijziging in zijn woonsituatie. De ten onrechte betaalde bijstand van € 4.679,20 vordert het college van eiser terug.
Met het besluit van 3 maart 2020 heeft het college aan eiser een boete opgelegd van € 413,-, vanwege schending van de inlichtingenplicht. Het college heeft daarbij rekening gehouden met verminderde verwijtbaarheid. Het college verrekent de boete met eisers bijstandsuitkering met ingang van april 2020.
Op 2 september 2020 heeft eiser bij het college een verzoek ingediend om terug te komen op de besluiten van 14 mei 2019, 3 juni 2019 en 3 maart 2020. (herzieningsverzoek)
Met het besluit van 22 oktober 2020 heeft het college dat geweigerd. Volgens het college zijn er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft het college dit bezwaar ongegrond verklaard.