ECLI:NL:RBZWB:2023:175
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van uitkering op grond van de Participatiewet en niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 januari 2023, wordt de zaak behandeld van een eiser die vanaf 1 augustus 2012 een uitkering ontving op basis van de Wet werk en bijstand, en vanaf 1 januari 2015 op basis van de Participatiewet. Na een melding van de woningcoöperatie heeft het Werkplein een onderzoek ingesteld naar het recht op uitkering van de eiser, waarbij diverse bronnen zijn geraadpleegd en waarnemingen zijn gedaan. Op basis van de onderzoeksbevindingen is het vermoeden ontstaan dat de eiser niet woonachtig was op het opgegeven adres. Bij besluit van 6 januari 2021 heeft het Werkplein de uitkering van de eiser over de periode van 18 juli 2019 tot en met 7 december 2020 ingetrokken, wat resulteerde in een terugvordering van € 20.820,45. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft de beroepen van de eiser behandeld en vastgesteld dat het griffierecht niet was betaald, maar dat de eiser niet in verzuim was, waardoor de beroepen ontvankelijk zijn. De rechtbank heeft de intrekking van de uitkering per 8 december 2020 beoordeeld en geconcludeerd dat de eiser niet is verschenen op een uitnodiging voor een gesprek, wat hem verweten kan worden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Werkplein bevoegd was om de uitkering in te trekken. Ook het bezwaar tegen de niet-ontvankelijkverklaring is ongegrond verklaard, omdat de eiser niet tijdig bezwaar had gemaakt. De rechtbank heeft verder de boete die aan de eiser was opgelegd beoordeeld en vastgesteld dat de eiser de inlichtingenplicht had overtreden. De rechtbank heeft de aanvraag om bijstand afgewezen, omdat de eiser onvoldoende duidelijkheid had gegeven over zijn financiële situatie en woonomstandigheden. De rechtbank heeft alle beroepen ongegrond verklaard.