ECLI:NL:RBZWB:2023:175

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_1870 en 21_2528 en 21_5547 en 22_1999
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van uitkering op grond van de Participatiewet en niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 januari 2023, wordt de zaak behandeld van een eiser die vanaf 1 augustus 2012 een uitkering ontving op basis van de Wet werk en bijstand, en vanaf 1 januari 2015 op basis van de Participatiewet. Na een melding van de woningcoöperatie heeft het Werkplein een onderzoek ingesteld naar het recht op uitkering van de eiser, waarbij diverse bronnen zijn geraadpleegd en waarnemingen zijn gedaan. Op basis van de onderzoeksbevindingen is het vermoeden ontstaan dat de eiser niet woonachtig was op het opgegeven adres. Bij besluit van 6 januari 2021 heeft het Werkplein de uitkering van de eiser over de periode van 18 juli 2019 tot en met 7 december 2020 ingetrokken, wat resulteerde in een terugvordering van € 20.820,45. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft de beroepen van de eiser behandeld en vastgesteld dat het griffierecht niet was betaald, maar dat de eiser niet in verzuim was, waardoor de beroepen ontvankelijk zijn. De rechtbank heeft de intrekking van de uitkering per 8 december 2020 beoordeeld en geconcludeerd dat de eiser niet is verschenen op een uitnodiging voor een gesprek, wat hem verweten kan worden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Werkplein bevoegd was om de uitkering in te trekken. Ook het bezwaar tegen de niet-ontvankelijkverklaring is ongegrond verklaard, omdat de eiser niet tijdig bezwaar had gemaakt. De rechtbank heeft verder de boete die aan de eiser was opgelegd beoordeeld en vastgesteld dat de eiser de inlichtingenplicht had overtreden. De rechtbank heeft de aanvraag om bijstand afgewezen, omdat de eiser onvoldoende duidelijkheid had gegeven over zijn financiële situatie en woonomstandigheden. De rechtbank heeft alle beroepen ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/1870 PW, BRE 21/2528 PW, 21/5547 PW, 22/1999 PW
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2023 in de zaken tussen
[naam eiser], eiser,
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en
het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant(het Werkplein).
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank vier beroepen van eiser. De beroepen zijn gericht tegen de intrekking van de uitkering op grond van de Participatiewet met ingang van 8 december 2020, de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de intrekking en terugvordering van de uitkering over de periode van 18 juli 2019 tot en met 7 december 2020, het opleggen van een boete en de afwijzing van een nieuwe aanvraag om uitkering.
Met de bestreden besluiten van 30 maart 2021 (bestreden besluit 1) en 23 februari 2022 (bestreden besluit 4) heeft het Werkplein de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Met het bestreden besluit van 10 mei 2021 (bestreden besluit 2) is het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Met het bestreden besluit van 5 november 2021 (bestreden besluit 3) is het bezwaar tegen de boete gegrond verklaard en is de boete lager vastgesteld.
Het Werkplein heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank stelt vast dat het griffierecht niet is betaald. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht. Omdat niet gebleken is dat eiser enig inkomen heeft, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet in verzuim is, zodat de beroepen ontvankelijk zijn.
De rechtbank heeft de beroepen op 3 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en namens het Werkplein mr. C.A. den Ottelander en mr. P. Neelemans.
Inleiding
1. Eiser ontving vanaf 1 augustus 2012 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand en met ingang van 1 januari 2015 op grond van de Participatiewet. Na een melding van de woningcoöperatie heeft het Werkplein nader onderzoek gedaan naar het recht op uitkering. Het onderzoek heeft bestaan uit het raadplegen van diverse bronnen (de Rijksdienst voor het Wegverkeer, Suwinet en Kamer van Koophandel), onderzoek naar het water- en energieverbruik, het verrichten van waarnemingen, onaangekondigde huisbezoeken en een buurtonderzoek. Gelet op de onderzoeksbevindingen is het vermoeden ontstaan dat eiser niet woonachtig was op het door hem opgegeven adres.
Eiser is uitgenodigd voor een gesprek op 8 december 2020. Hij is zonder bericht niet verschenen.
Bij besluit van 8 december 2020 is de uitkering opgeschort met ingang van 8 december 2020. Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend.
Eiser is opnieuw uitgenodigd voor een gesprek, nu op 11 december 2020. Meegedeeld is dat als hij niet verschijnt op het gesprek de uitkering ingetrokken kan worden. Eiser is niet verschenen.
Met het besluit van 15 december 2020 heeft het Werkplein de uitkering van eiser met ingang van 8 december 2020 ingetrokken. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met bestreden besluit 1 heeft Werkplein het bezwaar tegen het besluit van 15 december 2020 ongegrond verklaard.
2. Bij besluit van 6 januari 2021 heeft het Werkplein aan eiser meegedeeld dat zijn uitkering over de periode van 18 juli 2019 tot en met 7 december 2020 wordt ingetrokken. Er is hierdoor € 20.820,45 onverschuldigd betaald. Dat bedrag wordt teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Met bestreden besluit 2 is het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
3. Met een brief van 10 mei 2021 is eiser geïnformeerd over het voornemen een boete op te leggen. Eiser is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Eiser heeft op het voornemen gereageerd.
Bij besluit van 31 mei 2021 heeft het Werkplein aan eiser een boete van € 645,26 opgelegd.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met bestreden besluit 3 is het bezwaar gegrond verklaard en is de boete op € 645,24 gesteld.
4. Eiser heeft zich op 28 juni 2021 gemeld voor een aanvraag om uitkering op grond van de Participatiewet. Op het aanvraagformulier heeft hij vermeld vanaf 8 december 2020 een uitkering aan te vragen.
Bij brief van 15 juli 2021 heeft het Werkplein aan eiser meegedeeld te weinig gegevens te hebben om het recht op uitkering te beoordelen. Eiser wordt gevraagd een aantal stukken over te leggen. Eiser heeft een aantal stukken overgelegd.
Eiser is bij brief van 11 augustus 2021 uitgenodigd voor een gesprek op 17 augustus 2021. Op dit gesprek is hij niet verschenen.
Bij besluit van 20 augustus 2021 heeft het Werkplein geweigerd aan eiser een uitkering toe te kennen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij brief van 7 december 2021 zijn er nadere vragen aan eiser gesteld. Eiser heeft bij brief van 21 december 2021 gereageerd op de vragen. Tevens heeft hij bankafschriften overgelegd en aangekondigd de ontbrekende stukken nog toe te sturen.
Bij brief van 19 januari 2022 heeft het Werkplein nog een aantal (ontbrekende) gegevens opgevraagd. Eiser heeft niet meer gereageerd.
Met bestreden besluit 4 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Beoordeling door de rechtbank

Intrekking van de uitkering per 8 december 2020 (zaaknummer 21/1870)

5. Aan bestreden besluit 1 ligt ten grondslag dat eiser, nadat de uitkering was opgeschort, niet alsnog heeft voldaan aan de medewerkings- en inlichtingenplicht.
Standpunt eiser
6. Eiser heeft aangevoerd dat hij ten tijde van de uitnodiging in Nigeria verbleef. Als gevolg van Covid-19 kon hij niet terugkeren naar Nederland en is hij gestrand in het Verenigd Koninkrijk. Eiser heeft verder opgemerkt dat hij lange tijd in het ziekenhuis heeft gelegen en daarom nauwelijks elektriciteit gebruikt. Vanwege de medische ingreep heeft hij ook langere tijd geen gebruik gemaakt van de douche. De verklaringen van de buren kunnen niet worden gebruikt omdat daarin het merendeel van de tekst onleesbaar is gemaakt en/of is weggelakt. Deze verklaringen kunnen daarom niet getoetst worden. Er is geen sprake van een gedegen onderzoek zodat ook niet geconcludeerd kan worden dat eiser niet woonachtig is op het adres.
Standpunt Werkplein
7. Het Werkplein heeft zich op het standpunt gesteld dat uitsluitend de periode 8 december 2020 tot en met 15 december 2020 ter beoordeling voorligt. De beroepsgronden hebben betrekking op een andere periode.
Eiser is eind juni 2021 weer teruggekeerd naar Nederland. Dat hij niet eerder kon terugkomen is niet aangetoond volgens het Werkplein. Van het verblijf in het buitenland is geen melding gedaan, zodat er ook sprake is van schending van de inlichtingenplicht.
Verder heeft het Werkplein ten overvloede nog opgemerkt dat er een zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden en dat uit dat onderzoek is gebleken dat eiser al vanaf 18 juli 2019 niet meer zijn hoofdverblijf had op het adres [adres] 13 te [plaatsnaam] .
Beoordeling rechtbank
8. Met het opschortingsbesluit van 8 december 2020 is eiser uitgenodigd voor een gesprek op 11 december 2020. Eiser heeft tegen het opschortingsbesluit geen bezwaar gemaakt. Dat besluit staat dus in rechte vast. Niet in geschil is dat eiser niet is verschenen op het gesprek op 11 december 2020.
Ter beoordeling ligt voor of de intrekking van het recht op bijstand met ingang van 8 december 2020 in rechte stand kan houden. Bij de beantwoording van de vraag of het Werkplein op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet bevoegd is tot intrekking van de bijstand per 8 december 2020, is van belang of eiser een verwijt kan worden gemaakt van het niet verschijnen op het gesprek. Die verwijtbaarheid kan ontbreken als het gaat om medewerking die niet van belang is voor de verlening van bijstand.
9. Gelet op het vermoeden dat eiser niet woonachtig was op het door hem opgegeven adres, heeft het Werkplein eiser uitgenodigd om een reactie te geven op de onderzoeksbevindingen. De rechtbank is van oordeel dat een toelichting van eiser op die bevindingen van belang was voor de verlening van bijstand. Eiser had dan ook moeten verschijnen op het gesprek van 11 december 2020.
10. Eiser heeft geen argumenten aangevoerd waaruit opgemaakt kan worden dat hem geen verwijt te maken valt van het niet verschijnen op het gesprek. Dat eiser mogelijk pas na de datum van het gesprek op de hoogte is geraakt van de uitnodiging betekent niet dat hem geen verwijt te maken valt. Eiser heeft het Werkplein niet geïnformeerd over zijn verblijf in het buitenland, zodat het Werkplein er ook geen rekening mee hoefde te houden dat eiser niet bereikbaar zou zijn. Dat degene die de post voor eiser in de gaten hield de brief pas na de datum waarop eiser was uitgenodigd heeft gemaild aan eiser, is een omstandigheid die voor rekening en risico van eiser moet blijven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college bevoegd was tot intrekking van de uitkering over te gaan. Er zijn geen argumenten aangevoerd die maken dat het Werkplein niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het beroep tegen bestreden besluit 1 zal daarom ongegrond worden verklaard.
Niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar tegen het besluit van 6 januari 2021 (zaaknummer 21/2528)
11. Aan bestreden besluit 2 ligt ten grondslag dat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
Standpunt eiser
12. Eiser heeft betwist dat het bezwaar te laat is ingediend. Hij stelt dat het bezwaarschrift op 11 februari 2021 ter post is bezorgd. Er mag van uitgegaan worden dat het bezwaar eerder is ontvangen dan op 25 februari 2021. Verder heeft eiser opgemerkt dat het Werkplein geen andere mogelijkheid biedt dan per post bezwaar te maken. Het is daarom voor burgers onmogelijk om aantoonbaar tijdig een bezwaarschrift in te dienen. Het aangetekend verzenden van poststukken in zaken waarin geprocedeerd wordt op basis van gefinancierde rechtsbijstand is geen optie. Er is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiser verwijst naar een uitspraak van rechtbank Oost-Brabant van 30 november 2017. [1]
Standpunt Werkplein
13. Het Werkplein heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan eiser is om aan te tonen dat hij het bezwaarschrift tijdig ter post heeft bezorgd. Uit de poststempel op het bezwaarschrift blijkt dat dit op 25 februari 2021 is ontvangen. Het is vaste werkwijze binnen het Werkplein dat op de dag van binnenkomst een datumstempel wordt geplaatst.
Een bezwaar kan ook per fax of email worden ingediend en de gemachtigde van eiser wist dat ook. Eiser heeft het bezwaarschrift, anders dan in de uitspraak van Oost-Brabant, niet per aangetekende post verzonden. Werkplein betwist dat eiser het bezwaar voor afloop van de bezwaartermijn ter post heeft bezorgd.
Beoordeling rechtbank
14. Het is vaste rechtspraak dat bij de vaststelling van de dag waarop een brief ter post is bezorgd, wordt uitgegaan van de op de enveloppe geplaatste poststempel. Een poststuk met een ontbrekend of onleesbaar poststempel wordt geacht tijdig ter post te zijn bezorgd als het de eerste of tweede werkdag na de laatste dag van de bezwaartermijn is ontvangen, tenzij op grond van de vaststaande feiten aannemelijk is dat het later ter post is bezorgd. [2]
15. Ter zitting heeft het Werkplein de originele enveloppe waarmee het bezwaar was ingediend overgelegd. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting desgevraagd aangegeven de poststempel niet te kunnen lezen. De rechtbank heeft ter zitting aangegeven als datum 24 februari 2021 te zien. In raadkamer heeft de rechtbank met een loep nogmaals de poststempel bestudeerd. De rechtbank is tot de overtuiging gekomen dat de enveloppe is afgestempeld op 24 februari 2021. Dit betekent dat ervan uitgegaan moet worden dat eiser het bewaar op die datum ter post heeft bezorgd. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat het bezwaar eerder ter post is bezorgd. De omstandigheid dat de bewijspositie bij verzending per gewone post lastig is, is een omstandigheid die voor rekening en risico van eiser moet blijven. Hij heeft er immers zelf voor gekozen om het bezwaar per gewone post te verzenden. Anders dan door eiser is gesteld stonden er ook andere mogelijkheden van verzending van het bezwaar open. Dat eiser daar om hem moverende redenen geen gebruik van heeft gemaakt dient voor zijn risico te blijven.
16. De bezwaartermijn liep tot en met 17 februari 2021. Dit betekent dat eiser het bezwaar te laat heeft ingediend. Er zijn ook geen omstandigheden die maken dat geoordeeld moet worden dat eiser niet in verzuim is geweest. Het Werkplein heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Overigens zou, ook als de poststempel niet te lezen zou zijn geweest, de conclusie zijn dat het bezwaar te laat is ingediend. Het bezwaar is immers niet uiterlijk op 19 februari 2021 ontvangen. De verwijzing van eiser naar een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant kan niet slagen, nu in die zaak juist vast stond dat eiser het bezwaar tijdig ter post had bezorgd. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond.

Boete (zaaknummer 21/5547)

17. Aan bestreden besluit 3 ligt ten grondslag dat eiser de inlichtingenplicht heeft overtreden door geen melding te maken van zijn woon- en verblijfplaats.
Standpunt eiser
18. Eiser vraagt zich af door wie en op welke wijze hij is gewezen op de inlichtingenplicht en of hij de strekking daarvan heeft moeten en kunnen begrijpen. Eiser heeft aangevoerd de Nederlandse taal onvoldoende machtig te zijn, zeker wanneer het gaat om termen die voor hem niet gangbaar zijn. Het enkel verstrekken van een brief is volgens eiser onvoldoende. Eiser is van mening dat er daarom niet gesteld kan worden dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden.
Standpunt Werkplein
19. Het Werkplein heeft zich op het standpunt gesteld dat het eiser redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat zijn woonsituatie van invloed is op het recht op bijstand. Met het toekenningsbesluit van 19 augustus 2008 is eiser geïnformeerd over de verplichtingen. Hij beschikte op dat moment al over enige kennis van de Nederlandse taal. Vervolgens heeft hij het inburgeringstraject met succes doorlopen. Met de besluiten van 11 december 2009 en 3 september 2012 is opnieuw uitkering verstrekt en is eiser weer gewezen op de inlichtingenplicht en medewerkingsplicht. Niet gebleken is dat eiser onvoldoende de Nederlandse taal beheerst. Voor zover dat wel zo zou zijn, had het op zijn weg gelegen zich te informeren over zijn verplichtingen. Het Werkplein heeft verwezen naar de toelichting bij het Besluit aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving.
Beoordeling rechtbank
20. Het is vaste rechtspraak dat, ook al staat het intrekkings- en terugvorderingsbesluit vast, dit niet betekent dat de feiten die daaraan ten grondslag lagen vast staan. In het kader van de boete kunnen de feiten, de gestelde overtreding van de inlichtingenplicht en de verwijtbaarheid ten volle worden getoetst. De rechtbank zal daarom ook beoordelen of er sprake is van overtreding van de inlichtingenplicht.
21. Niet in geschil is dat eiser per brief meerdere keren over de inlichtingenplicht is geïnformeerd. Eisers stelling dat een brief onvoldoende is om iemand te informeren, volgt de rechtbank niet. Uit de stukken blijkt dat eiser redelijk Nederlands spreekt en dat hij zich duidelijk kan maken zowel in woord als in geschrift. Ook zou eiser in Nederland een cursus psychologie hebben gevolgd. Uit de stukken blijkt dan ook niet dat eiser onvoldoende de Nederlandse taal beheerst. Overigens zou, ook al zou eiser de taal onvoldoende machtig zijn, van hem verlangd mogen worden dat hij zich nader informeert over zijn verplichtingen. [3] De rechtbank gaat er bij de verdere beoordeling dan ook van uit dat eiser wist, dan wel had moeten weten dat hij het Werkplein moest informeren over wijzigingen in zijn woon- of verblijfplaats
22. Uit de beschikbare stukken en dan met name het waterverbruik over de periode van 18 juli 2019 tot en met 2 juli 2020 (een verbruik van 3 kub) kan worden opgemaakt dat eiser niet woonachtig was op het door hem opgegeven adres. Naar vaste rechtspraak is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij, ondanks dit extreem lage waterverbruik, zijn hoofdverblijf heeft op het opgegeven adres. [4]
23. Eiser heeft als verklaring voor zijn lage waterverbruik aangevoerd dat hij in het ziekenhuis heeft gelegen en aansluitend ook thuis nog veel in bed lag, waardoor hij niet veel heeft gedoucht. Buiten een verklaring van de huisarts dat eiser in oktober 2017 wordt geopereerd, heeft eiser echter geen stukken overgelegd die deze stelling onderbouwen. Daarbij komt dat eiser in zijn pleitnota die tijdens de bezwaarprocedure is overgelegd, heeft verklaard dat hij in de periode 2017 en in februari/maart 2018 is geopereerd. Deze operaties en hersteltijd liggen ruim voor de periode van 18 juli 2019 tot en met 2 juli 2020 en kunnen dus geen verklaring geven voor het lage waterverbruik in deze periode. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij zijn hoofdverblijf op het opgegeven adres had.
24. Het vorenstaande betekent dat eiser de inlichtingenplicht heeft overtreden en dat hierdoor ook teveel uitkering is betaald. Er zijn geen omstandigheden gesteld die maken dat geoordeeld zou moeten worden dat eiser geen verwijt te maken valt van het overtreden van de inlichtingenplicht.
25. De berekening van de boete op zich heeft eiser niet betwist en de rechtbank is ook niet gebleken van een onjuiste berekening. Er zijn geen dringende redenen gesteld die aanleiding zouden kunnen geven om van het opleggen van een boete af te zien. Het beroep tegen bestreden besluit 3 zal daarom ongegrond worden verklaard.

Afwijzing nieuwe aanvraag (zaaknummer 22/1999)

26. De te beoordelen periode loopt van 8 december 2020 tot en met 20 augustus 2021. Deze beoordeling kan worden gesplitst in twee delen. Een beoordeling of er met terugwerkende kracht over de periode van 8 december 2020 tot en met 27 juni 2021 bijstand kan worden toegekend en de beoordeling of er over de periode van 28 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021 recht op bijstand bestaat.
27. Aan bestreden besluit 4 ligt ten grondslag dat geen uitkering met terugwerkende kracht wordt verleend en dat eiser de inlichtingenplicht en medewerkingsplicht heeft overtreden waardoor het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld.
Beoordeling rechtbank
Periode 8 december 2020 tot en met 27 juni 2021
28. Het is vaste rechtspraak dat in beginsel geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld of een aanvraag om bijstand heeft ingediend, tenzij bijzondere omstandigheden een afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen. Van zulke omstandigheden kan onder meer sprake zijn indien is gebleken dat de betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het bevoegde bestuursorgaan heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden of indien dat bestuursorgaan betrokkene op enige wijze heeft afgehouden van het indienen van een aanvraag [5] .
29. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat van het uitgangspunt dat een bijstandsuitkering niet met terugwerkende kracht wordt toegekend moet worden afgeweken. Het Werkplein heeft dan ook op goede gronden geweigerd om over de periode 8 december 2020 tot en met 27 juni 2021 bijstand toe te kennen.
Periode 28 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021
30. Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Indien een aanvrager niet aan de inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. [6]
31. Eiser heeft, ondanks dat daarom is gevraagd door het Werkplein, geen dan wel onvoldoende duidelijkheid gegeven over hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Hij heeft geen inzicht gegeven in zijn inkomensbronnen en hij heeft niet met controleerbare stukken aangetoond hoe hij zijn boodschappen heeft gedaan. Ook is onvoldoende inzicht gegeven in zijn woonsituatie. Eiser heeft in bezwaar weliswaar gesteld dat hij geholpen is door vrienden en de voedselbank, maar hij heeft geen verklaringen van die vrienden of de voedselbank overgelegd. In beroep heeft eiser ook geen stukken overgelegd. De enkele stelling van eiser, zonder nadere onderbouwing, dat hij bij vrienden heeft verbleven en/of financieel door hen is ondersteund, dan wel eten heeft gekregen via de voedselbank, is onvoldoende om aannemelijk te maken dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Eiser is ook, ondanks daartoe uitgenodigd te zijn, niet verschenen op een gesprek bij het Werkplein. Tijdens dit gesprek hadden onduidelijkheden besproken kunnen worden en had uitvraag gedaan kunnen worden naar de woonsituatie van eiser en zijn financiële situatie. Nu eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële- en woonsituatie en ook niet is verschenen op het gesprek heeft eiser de inlichtingen- en medewerkingsplicht geschonden waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het Werkplein heeft dan ook op goede gronden de aanvraag om bijstand afgewezen. Het beroep tegen bestreden besluit 4 is ongegrond.
32. Omdat de beroepen ongegrond worden verklaard krijgt eiser geen proceskosten-vergoeding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier op 12 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
Participatiewet
Artikel 11, eerste lid
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 16, eerste lid
Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 17, tweede lid
De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 18a, leden 1, 2, 7 en 10
1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen.
7. Het college kan:
a.. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
Artikel 40, eerste lid
Het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bijstand aan een belanghebbende die niet is ingeschreven als ingezetene met een woonadres of briefadres in de basisregistratie personen wordt verleend door het college van een bij die maatregel aan te wijzen gemeente.
Artikel 44, eerste lid
Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
Artikel 54, eerste lid, onder a
Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft.
Artikel 54, vierde lid
Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.