ECLI:NL:RBZWB:2023:2271

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
AWB- 21_2974
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht en gokactiviteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [naam eiser] en [naam eiseres], en het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers. Eisers ontvingen sinds 1 februari 2016 een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet. Baanbrekers heeft op 30 november 2020 de bijstandsuitkering van eisers ingetrokken met terugwerkende kracht tot 3 maart 2017, omdat het recht op uitkering niet kon worden vastgesteld. Tevens heeft Baanbrekers een bedrag van € 65.560,41 aan ten onrechte verstrekte bijstand teruggevorderd. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van Baanbrekers, waarbij zij stelden dat hun recht op bijstand wel kon worden vastgesteld en dat zij onder overmacht leden van een gokverslaving.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden door hun gokactiviteiten niet te melden. De rechtbank oordeelde dat het aan Baanbrekers was om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren en dat eisers niet konden aantonen dat zij recht hadden op bijstand. De rechtbank verwierp het beroep van eisers op overmacht, omdat de verplichting om melding te maken van feiten die van invloed zijn op het recht op bijstand objectief is geformuleerd en verwijtbaarheid geen rol speelt. De rechtbank concludeerde dat Baanbrekers terecht de bijstandsuitkering heeft ingetrokken en het terugvorderingsbesluit heeft gehandhaafd, met uitzondering van de periode van 1 januari 2018 tot 7 juni 2019, waarover het recht op bijstand niet was ingetrokken.

De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2974 PW

uitspraak van 4 april 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser) en [naam eiseres] (eiseres), te [plaatsnaam] ,

hierna gezamenlijk aangeduid als eisers,
gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer,
en
het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers(Baanbrekers), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 30 november 2020 (primair besluit I) heeft Baanbrekers de bijstandsuitkering van eisers ingetrokken met ingang van 3 maart 2017, omdat hun recht op uitkering niet zou kunnen worden vastgesteld.
In een besluit van 22 december 2020 (primair besluit II) heeft Baanbrekers van eisers een bedrag van € 65.560,41 aan ten onrechte verstrekte bijstand teruggevorderd.
In een besluit van 7 juli 2021 (bestreden besluit) heeft Baanbrekers de bezwaren van eisers tegen beide primaire besluiten deels gegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 28 februari 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Baanbrekers werd vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eisers ontvangen sinds 1 februari 2016 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. In november 2020 heeft een heronderzoek plaatsgevonden naar hun recht op bijstand. In een brief van 3 september 2020 heeft Baanbrekers bij eisers bankafschriften opgevraagd over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 augustus 2020. Op 14 september 2020 zijn deze stukken ontvangen.
In een brief van 28 september 2020 heeft Baanbrekers vervolgens bankafschriften opgevraagd over de periode van 1 maart 2017 tot en met 31 december 2017. Omdat uit de verstrekte bankafschriften is gebleken dat eisers gokactiviteiten hebben ontplooid die zij niet hebben gemeld, heeft Baanbrekers ook gevraagd om bewijsstukken die zien op hun gokactiviteiten vanaf 1 maart 2017. Eisers hebben hierop aangegeven hier niet toe in staat te zijn.
In de primaire besluitvorming heeft Baanbrekers de bijstandsuitkering van eisers ingetrokken met ingang van 3 maart 2017 en een bedrag van € 65.560,41 aan ten onrechte verstrekte bijstand teruggevorderd. Baanbrekers werpt eisers tegen dat zij de inlichtingenplicht hebben geschonden, waardoor hun recht op bijstand niet meer kan worden vastgesteld.
In het bestreden besluit heeft Baanbrekers de bezwaren van eisers tegen beide primaire besluiten deels gegrond verklaard. De intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eisers is niet gehandhaafd wat betreft de periode van 1 januari 2018 tot 7 juni 2019. Baanbrekers heeft het terugvorderingsbesluit verlaagd naar een bedrag van € 43.583,86.
Standpunt van Baanbrekers
2. Volgens Baanbrekers is het recht op bijstand van eisers terecht ingetrokken over de periode van 3 maart 2017 tot 1 januari 2018 en de periode vanaf 7 juni 2019. Eisers wordt tegengeworpen dat zij de inlichtingenplicht hebben geschonden, door niet te melden dat zij vanaf 3 maart 2017 gokactiviteiten hebben ontplooid. Baanbrekers stelt dat eisers met de door hen overgelegde stukken niet (alsnog) hebben aangetoond dat zij recht hadden op bijstand over genoemde periodes. Volgens Baanbrekers is geen sprake van dringende redenen om af te zien van terugvordering.
Het standpunt van eisers
3. Volgens eisers is hun uitkering ten onrechte ingetrokken en teruggevorderd, omdat hun recht op uitkering wel kan worden vastgesteld nu alle goktransacties kunnen worden afgeleid uit de door hen overgelegde bankafschriften, in combinatie met een overzicht van 10 juni 2021 met inzetten en uitbetalingen op hun gokaccount. Eisers stellen verder dat zij onder de streep enkel verlies hebben gemaakt met hun gokactiviteiten. Zij voeren ten slotte aan dat sprake is van overmacht als gevolg van hun gokverslaving en psychische klachten.
Wettelijk kader
4. Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het bijstandverlenend orgaan op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet, trekt het bijstandverlenend orgaan een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het bijstandverlenend orgaan de kosten van de bijstand terug voor zover de aanvulling ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht. Op grond van het achtste lid kan het bijstandverlenend orgaan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Bewijslastverdeling
5. Een besluit tot intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering is een belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking van de bijstandsuitkering is voldaan in beginsel op het bijstandverlenende orgaan rust.
Waar geeft de rechtbank een oordeel over?
6. Niet in geschil is dat eisers geen melding hebben gemaakt van hun gokactiviteiten, en dat deze van belang zijn voor hun recht op bijstand. Eisers betwisten dan ook niet dat zij de inlichtingenplicht hebben geschonden. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eisers hiervan een verwijt kan worden gemaakt, en of hun recht op bijstand kan worden vastgesteld op basis van de door hen overgelegde stukken.
De rechtbank stelt vast dat Baanbrekers de intrekking van het recht van eisers op bijstand niet heeft begrensd tot een bepaalde einddatum. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 december 2021, ECLI:NL: CRVB:2021:3239) bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter in een dergelijk geval de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het primaire intrekkingsbesluit. De te beoordelen periode in deze zaak loopt daarom van 3 maart 2017 tot en met 30 november 2020, behoudens de periode van 1 januari 2018 tot 7 juni 2019 waarover Baanbrekers het recht op bijstand niet heeft ingetrokken.
Baanbrekers heeft met ingang van 10 december 2020 een nieuwe bijstandsuitkering aan eisers toegekend. De stelling van eisers dat hun uitkering over de periode van 1 november 2020 tot 10 december 2020 ten onrechte niet is uitbetaald kan niet slagen wat betreft de periode na 30 november 2020, nu deze buiten de te beoordelen periode valt. Hun stelling dat ten onrechte geen bijstand is uitgekeerd over de maand november 2020 is ter zitting toegespitst op het niet kunnen vaststellen van het recht op bijstand over die maand. Hierop zal de rechtbank in het hiernavolgende ingaan.
Kunnen eisers zich beroepen op overmacht?
7. De stelling van eisers dat hen geen verwijt kan worden gemaakt van het schenden van de inlichtingenplicht omdat sprake zou zijn van overmacht als gevolg van hun gokverslaving en psychische klachten slaagt niet. De in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet neergelegde verplichting is volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2027) namelijk een objectief geformuleerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt.
Kan het recht op bijstand over de te beoordelen periodes worden vastgesteld?
8. Omdat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden, ligt het op hun weg om aannemelijk te maken dat zij, als zij wel hadden voldaan aan deze verplichting, recht op (aanvullende) bijstand zouden hebben gehad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:292). Naar het oordeel van de rechtbank stelt Baanbrekers zich op basis van de vaste rechtspraak van CRvB terecht op het standpunt dat eisers hier niet in zijn geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
9. Eisers kunnen niet worden gevolgd in hun stelling dat de overgelegde bankafschriften kunnen dienen als boekhouding omdat alle transacties zouden zijn verlopen via hun bankrekening. Niet valt uit te sluiten, zoals ook de CRvB onder meer heeft overwogen in een uitspraak van 28 juli 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1859), dat eisers niet alle gokwinsten op hun bankrekening hebben laten bijschrijven, maar deze deels hebben aangewend voor andere uitgaven of verdere gokactiviteiten. Eiseres heeft ter zitting overigens ook erkend dat dit het geval is geweest.
10. De bankafschriften bieden ook onvoldoende uitsluitsel als deze worden gelezen in combinatie met het overzicht van 10 juni 2021 van inzetten en uitbetalingen op de gokaccount van eisers. De rechtbank neemt aan dat dit overzicht daadwerkelijk betrekking heeft op de gokactiviteiten van eisers, maar is van oordeel dat ook dit overzicht onvoldoende duidelijkheid geeft. Daartoe is van belang dat uit de 'deposits' blijkt dat veel betalingen zijn verricht met een zogenoemde Wirecard of Paysafecard. Blijkens het verhandelde ter zitting gaat het hierbij om een variant van prepaid beltegoed dat kan worden gebruikt om anoniem online betalingen mee te verrichten. Omdat eisers deze kaarten ook met contant geld hebben gekocht, is de aankoop van deze kaarten niet af te leiden uit de bankafschriften. Er is weliswaar sprake van veel geldopnames, maar onduidelijk is hoe het contante geld vervolgens is besteed. Verder is nog steeds geen inzicht verstrekt in de gokaccount zelf. Dat eisers geen administratie hebben bijgehouden van hun gokactiviteiten is begrijpelijk, maar komt gelet op de schending van de inlichtingenverplichting voor hun rekening en risico.
11. De stelling van eisers dat zij onder de streep alleen maar verlies hebben gemaakt met hun gokactiviteiten, en dat gokwinsten doorgaans onmiddellijk weer werden verspeeld slaagt evenmin. Bij het vaststellen van inkomsten uit gokactiviteiten hoeft namelijk geen rekening te worden gehouden met zogenoemde verwervingskosten. De door eisers gestelde omstandigheid dat zij per saldo meer hebben verloren dan gewonnen, betekent niet dat geen sprake kan zijn van inkomsten. Eisers konden immers vrijelijk beschikken over de bedragen die zij na het gokken in handen hadden. De rechtbank wijst hierbij op een uitspraak van de CRvB van 23 februari 2022 (ECLI:NL:CRVB:2021:483).
12. Het beroep van eisers op uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 2 september 2022 (zie onder meer ECLI:NL:RBROT:2022:7360) slaagt ook niet. Daarin is geoordeeld dat het intrekken en volledig terugvorderen van bijstand niet rechtmatig is als dit uitsluitend gebeurt op basis van de omstandigheid dat de bijstandsgerechtigde in een bepaalde maand gokactiviteiten heeft verricht, daarvan geen melding heeft gemaakt en geen sluitende administratie heeft bijgehouden. De rechtbank Rotterdam heeft een vuistregel geformuleerd, die inhoudt in dat de hoogte van de gokinkomsten gelijk moet worden gesteld aan de hoogte van de bedragen die de bijstandsgerechtigde met gokken in het casino heeft ingezet (of, bij onduidelijkheid hierover, in het casino heeft gepind). De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te sluiten bij deze vuistregel, nu deze niet in lijn is met de vaste rechtspraak van de CRvB. Bovendien kan in het geval van eisers – anders dan in de zaken die aan de orde waren in de genoemde uitspraken – niet worden vastgesteld welke bedragen zijn ingezet bij het gokken, al dan niet door pinbetalingen in een casino.
13. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het recht van eisers over de betrokken periodes als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting niet meer kan worden vastgesteld, en dat Baanbrekers hun bijstandsuitkering mocht intrekken op de wijze die hij heeft gedaan.
Mocht Baanbrekers overgaan tot de bestreden terugvordering?
14. Bij een intrekking op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet wegens schending van de inlichtingenplicht verplicht artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet Baanbrekers om de betaalde bijstand in zijn geheel terug te vorderen. Dit is op grond van het achtste lid alleen anders als sprake is van dringende redenen. Van dergelijke redenen kan enkel sprake zijn als een terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen met zich meebrengt. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019: 3710).
15. Eisers hebben niet aangevoerd dat sprake is van dringende redenen, maar de door hen gestelde omstandigheid dat sprake was van een gokverslaving en psychische problemen vormt in ieder geval geen dringende reden als hiervoor bedoeld, nu deze niet voortvloeit uit de bestreden terugvordering. Verder doen de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voor als daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader genieten eisers als schuldenaren bescherming, of kunnen zij deze zo nodig inroepen, van de regels van de beslagvrije voet als neergelegd in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Eisers hebben de hoogte van het teruggevorderde bedrag ook niet betwist, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid ervan.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier op 4 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.