ECLI:NL:RBZWB:2023:3362

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4739
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning en het aanleggen van een uitrit in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 mei 2023, wordt het beroep van eisers tegen een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning en het aanleggen van een uitrit beoordeeld. De vergunning was op 1 april 2022 verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen. Eisers, bewoners van [plaatsnaam 1], hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar hun bezwaren zijn door het college ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 behandeld, waarbij eisers, de gemachtigde van het college en de vergunninghouder aanwezig waren.

De rechtbank onderzoekt of het college de omgevingsvergunning op goede gronden heeft gehandhaafd, ondanks dat deze in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank concludeert dat het college de belangen goed heeft afgewogen en dat er geen evidente privaatrechtelijke belemmeringen zijn die de vergunningverlening in de weg staan. De rechtbank oordeelt dat de vergunde goothoogte van 6 meter en de bouw van een bijbehorend bouwwerk op de begane grond tegen de erfgrens niet in strijd zijn met de wet. De eisers hebben onvoldoende bewijs geleverd voor hun stellingen over onrechtmatige hinder en de wijze van horen in de bezwaarprocedure.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de rol van de rechtbank in het toetsen van bestuursbesluiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4739 WABO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [plaatsnaam 1] , eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen, college,

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam vergunninghouder] uit [plaatsnaam 2] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen een door het college aan vergunninghouder op 1 april 2022 verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning en het aanleggen van een uitrit op het perceel aan de [adres] 10 te [plaatsnaam 1] (perceel).
1.1
Met het bestreden besluit van 31 augustus 2022 op het bezwaar van eisers heeft het college de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de verleende omgevingsvergunning gehandhaafd.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van het college en vergunninghouder, vergezeld door zijn partner.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geschil
2. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden de verleende omgevingsvergunning voor het met het bestemmingsplan strijdige gebruik heeft gehandhaafd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.1.
Het bestreden besluit omvat ook de toestemming om een woning te bouwen en een uitrit aan te leggen. Eisers hebben daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt deze vergunde activiteiten daarom niet.
Het beroep
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op
17 februari 2021 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een nieuwe woning op het perceel. Het geldende bestemmingsplan voor het perceel is het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ (bestemmingsplan) en het perceel heeft onder meer de bestemming ‘Wonen’ [1] . Het college heeft bij besluit van 1 april 2022 de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’ [2] , ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ [3] en het maken van een uitrit [4] . Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 april 2022 en hebben de voorzieningenrechter tijdens de bezwaarfase verzocht een voorlopige voorziening te treffen tegen de verleende omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek in de uitspraak van 22 juni 2022 afgewezen [5] . Gedurende de bezwaarprocedure zijn eisers gehoord. In het bestreden besluit heeft het college – gelijk aan het advies van de Commissie bezwaarschriften van 14 juni 2022 (commissie) – de verleende omgevingsvergunning gehandhaafd. Wel heeft het college een extra voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden, namelijk dat vergunninghouder de ramen aan de achterzijde van de eerste verdieping moet voorzien van ondoorzichtige folie.
Heeft het college op goede gronden de verleende omgevingsvergunning gehandhaafd voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan?
5. Eisers voeren aan dat de wijze van horen in strijd is met de wet en dat in het verslag van de hoorzitting de stellingen van partijen verkeerd zijn weergegeven. Het advies is op diverse punten onjuist, het recht wordt verkeerd toegepast en de omgevingsdialoog is gebrekkig. Er is ook sprake van een motiveringsgebrek, omdat in het bestreden besluit niet is ingegaan op bezwaren die een zelfstandige grond vormen voor de vernietiging van de verleende omgevingsvergunning. Eisers stellen dat de verleende omgevingsvergunning op grond van artikel 5.19 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken dient te worden.
5.1
Het college stelt zich op het standpunt dat het op juiste wijze de belangen heeft afgewogen. De vergunde hogere goothoogte en de vergunde afwijking van de gevellijn leidt niet tot hinder in de zin van onrechtmatige hinder. Het college beoordeelt bij hinder slechts of de omgevingsvergunning zorgt voor een evidente privaatrechtelijke belemmering. Volgens het college is dat niet het geval, eisers hebben niet aangetoond dat dit anders is en eisers worden niet belemmerd om dit punt aan de civiele rechter voor te leggen. Het college stelt zich verder op het standpunt dat het op goede gronden is afgeweken van het bestemmingsplan. De door eisers aangehaalde andere niet op de grond gelegen buitenruimte betreft het platte dak van het bijgebouw. Het college heeft eisers uitdrukkelijk geen toestemming gegeven om hiervan een dakterras te maken. Vergunninghouder heeft daarnaast voldaan aan het bepaalde in de ‘Verordening participatie en inspraak gemeente [plaatsnaam 2] ’ (verordening participatie) en het college betwist dat de gehouden hoorzitting in strijd is met de wet.
5.2
De rechtbank zal eerst ingaan op de formele gronden van eisers, namelijk dat de wijze van horen in strijd is met de wet en de gronden over het verslag van de hoorzitting. Daarna zal de rechtbank ingaan op de vraag of het college bij de beoordeling de juiste toets heeft aangelegd, de inhoudelijke gronden tegen de verleende omgevingsvergunning, de omgevingsdialoog en tot slot de grond over de intrekking van de omgevingsvergunning op grond van artikel 5:19 van de Wabo.
Wijze van horen en verslaglegging
5.3
Uit het verslag van de hoorzitting volgt dat een van de commissieleden niet bij de hoorzitting aanwezig was. Na de hoorzitting heeft de commissie overlegd. Eisers voeren aan dat uit het dossier niet afgeleid kan worden of, en zo ja op welke wijze, het bij de hoorzitting niet aanwezige commissielid bij de advisering betrokken is geweest of dat dit lid de tijdens de hoorzitting gemaakte opname heeft afgeluisterd. Nu niet is gebleken dat de voltallige commissie aan het overleg na de hoorzitting heeft deelgenomen, moet er volgens eisers van uit worden gegaan dat het advies in strijd is met artikel 7:12 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verder had alleen de voorzitter mogen horen.
5.4
Uit artikel 7:5, eerste lid, sub b, van de Awb volgt dat meerdere personen horen als de meerderheid van hen (waaronder degene die het horen leidt) niet bij de voorbereiding van het besluit van 1 april 2022 betrokken is geweest. Van het horen wordt een verslag gemaakt [6] . Nu het college voor de advisering in bezwaar een adviescommissie heeft ingesteld, is ook artikel 7:13 van de Awb van toepassing. De commissie moet bestaan uit een voorzitter en tenminste twee leden [7] en de commissie kan het horen opdragen aan de voorzitter of een lid dat geen deel uitmaakt van het college noch onder de verantwoordelijkheid van het college werkzaam is [8] (lid 3). Het college heeft in de Verordening commissie bezwaarschriften (verordening bezwaarschriften) de hiervoor benoemde wetsartikelen nader uitgewerkt.
Er is een verslag van de hoorzitting opgesteld en alleen al hierom is voldaan aan artikel 7:7 van de Awb. Daarnaast is er ook een geluidsopname van de hoorzitting gemaakt. Het verslag vermeldt dat de voorzitter en een van de commissieleden hebben gehoord. Het andere commissielid was niet aanwezig tijdens de hoorzitting. Dat betekent dus dat de commissie bestaat uit een voorzitter en twee leden. Daarmee staat vast dat ook is voldaan aan artikel 7:13, eerste lid, sub a, van de Awb en ook artikel 3, eerste lid, van de verordening bezwaarschriften. Gesteld noch gebleken is dat de voorzitter of het andere commissielid onderdeel uitmaken van het college of werkzaam zijn onder de verantwoordelijkheid van het college. Aan artikel 7:5, eerste lid, sub b, in samenhang met artikel 7:13, derde lid, van de Awb is dus ook voldaan. De onafhankelijke positie van de voorzitter en de leden van de commissie zijn ook geborgd in artikel 5, vierde lid, van de verordening bezwaarschriften. Bovendien bepaalt artikel 11 van deze verordening dat er bij de hoorzitting tenminste twee leden, waaronder de voorzitter, aanwezig moeten zijn. Ook aan die voorwaarde wordt voldaan. Voor wat betreft het beraadslagen na de hoorzitting overweegt de rechtbank dat de Awb niet bepaalt dat er direct na de hoorzitting overlegd dient te worden en artikel 16 van de verordening bezwaarschriften bepaalt enkel dat er achter gesloten deuren wordt beraadslaagt. Deze beroepsgronden slagen niet.
5.5
Eisers voeren verder aan dat in het verslag van de hoorzitting de stellingen van partijen niet goed zijn weergegeven. De rechtbank stelt voorop dat het verslag van de hoorzitting een zakelijke weergave is van hetgeen over en weer is gezegd en wat verder ter zitting is gebeurd [9] . Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het hoorzittingsverslag hieraan. Een verslag van de hoorzitting is dan ook niet op één lijn te stellen met een proces-verbaal. Dit wordt nog versterkt door wat er is besproken over de door het college aangelegde toets [10] en het woordgebruik. Dat in het hoorzittingsverslag is verwezen naar een dakterras – terwijl eisers dat niet hebben aangegeven [11] – acht de rechtbank enigszins onzorgvuldig, maar niet zodanig dat dit een gebrek oplevert. En als het wel een gebrek zou opleveren, dan hebben eisers in beroep alle gelegenheid gehad om hun gronden en stellingen nader te onderbouwen en te verduidelijken. Ook deze grond slaagt niet.
De aangelegde toets door het college
6. Het college heeft, volgens eisers, bij de totstandkoming van het besluit van
1 april 2022 en het bestreden besluit inhoudelijk getoetst of er sprake is van onrechtmatige hinder volgens artikel 5:37 van de het Burgerlijk wetboek (BW). Als gevolg hiervan moet deze civielrechtelijke toets dan ook in de bestuursrechtelijke toets – van het leerstuk ‘evidente privaatrechtelijke belemmering’ – volledig worden meegenomen, omdat eisers het geschil, door de woordkeuze van het college, niet meer voor kunnen leggen aan de civiele rechter. Eisers stellen dat de civielrechtelijke toets vervolgens door het college ten onrechte niet volledig is meegenomen.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op goede gronden getoetst of er sprake is van een ‘evidente privaatrechtelijke belemmering’ en dit betreft geen volle civielrechtelijke beoordeling. In het besluit van 1 april 2022 zijn de bewoordingen ‘onrechtmatige hinder’ ook niet gebruikt. Weliswaar worden in de beslissing op bezwaar en het advies van de commissie de artikelen 5:37 en 5:50 van het BW genoemd, maar dat is – zoals het college ook ter zitting heeft toegelicht – in reactie op de bezwaargronden van eisers. Deze grond slaagt niet. De rechtbank zal in overweging 7.4 nader ingaan op het leerstuk ‘evidente privaatrechtelijke belemmering’.
De inhoudelijke beoordeling van de verleende omgevingsvergunning
7. Partijen zijn het eens over de toepasselijkheid van het onder overweging 4 aangegeven bestemmingsplan en de bestemming van het perceel. Partijen zijn het er ook over eens dat voor het perceel een maximale bouw- en goothoogte van respectievelijk 7,5 en 3,5 meter geldt en dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het college een goothoogte van 6 meter heeft toegestaan. Uit de behandeling ter zitting is de rechtbank gebleken dat het geschil in het bijzonder betrekking heeft op de vergunde goothoogte van 6 meter en het niet aannemen van een vergunningplicht voor een bijbehorend bouwwerk op de begane grond tegen de erfgrens.
De vergunde goothoogte
7.1
Voor de vergunde goothoogte is het college afgeweken van het bestemmingsplan [12] . Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
7.2
De te bouwen woning bestaat uit een groot blok op de grond en een blok daarbovenop. Het college is bij de vergunningverlening uitgegaan van de goothoogte van het bovenste blok, met een plat dak zonder goot. Onder goothoogte wordt, gezien het bestemmingsplan, begrepen de druiplijn, waarvan bij dit gebouw met plat dak sprake is. In het besluit van 1 april 2022 en het bestreden besluit heeft het college de hogere goothoogte (te begrijpen als de hogere druiplijn) als een bijbehorend bouwwerk aangemerkt en de bouw van dat bijbehorende bouwwerk vergund. Ter zitting heeft het college toegelicht wat als bijbehorend bouwwerk moet worden aangemerkt, namelijk het deel van het dak dat zorgt voor de waterafvoer, inclusief de regenpijp. Een bijbehorend bouwwerk is een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel verbonden met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw, daar al dan niet tegen aangebouwd, of ander bouwwerk, met een dak [13] . Hoewel het op het eerste gezicht onlogisch kan lijken om het deel van het dak dat zorgt voor de waterafvoer, te beschouwen als bijbehorend bouwwerk, volgt uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [14] (AbRS) dat een bijbehorend bouwwerk weliswaar altijd een dak heeft, maar dat hoeft niet per se een
eigendak te zijn. Hier sluit het dak aan op het dak van het hoofdgebouw. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op goede gronden dan ook het deel van het dak dat zorgt voor de waterafvoer als bijbehorend bouwwerk beschouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Het vergunningsvrij bouwen van een bijbehorend bouwwerk op de begane grond tegen de erfgrens
7.3
Het college heeft ter zitting toegelicht dat vergunninghouder, in het oorspronkelijke plan, het hoofdgebouw tot aan de perceelgrens wilde bouwen, terwijl het hoofdgebouw twee meter van de erfgrens af moet staan. Vergunninghouder heeft in het aangepaste plan in plaats daarvan het hoofdgebouw twee meter van de erfgrens gezet en een inpandige berging (als bijbehorend bouwwerk) gebouwd tot op de perceelgrens.
Artikel 2, derde lid, van bijlage II van het Bor bepaalt dat vergunninghouder een bijbehorend bouwwerk zonder omgevingsvergunning kan bouwen en in gebruik kan nemen als het gaat om een op de grond staand bijhorend bouwwerk in het achtererfgebied en er wordt voldaan aan de overige voorwaarden uit het genoemde artikel. Eisers hebben geen expliciete gronden over dit artikel aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn, gelet op de plaatsing van het bijbehorend bouwwerk, de eisen uit sub c en e van dit artikel van belang. Op grond hiervan dient het bijbehorend bouwwerk op een afstand van meer dan 1 meter vanaf openbaar toegankelijk gebied te worden gebouwd [15] en mag het bijbehorend bouwwerk niet voorzien zijn van een dakterras, balkon of een andere niet op de grond gelegen buitenruimte [16] . Partijen zijn het erover eens dat het bijbehorend bouwwerk in het achtererfgebied is geplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college – onder verwijzing naar de in overweging 7.2 uitgewerkte definitie – de berging op goede gronden als bijbehorend bouwwerk aangemerkt en de afstand tot het publiek openbaar gebied is meer dan een meter. Het dak van zowel de berging als het hoofdgebouw heeft – ondanks de bereikbaarheid via het draai-/kiepraam – geen verblijfs- of buitenruimte, omdat er geen verblijfsdoel is. De rechtbank ziet in dit verband geen verschil met de bereikbaarheid van het dak als er gebruik wordt gemaakt van een ladder om het dak op te klimmen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er een evidente privaatrechtelijke belemmering?
7.4
Eisers doen voor zowel de vergunde goothoogte als het bijbehorend bouwwerk op de begane grond een beroep op een evidente privaatrechtelijke belemmering. De gestelde privaatrechtelijke belemmeringen staan volgens eisers aan vergunningverlening in de weg. Uit de rechtspraak volgt dat een privaatrechtelijke belemmering pas aan vergunningverlening in de weg staat als deze een evident karakter heeft [17] . Daar is pas sprake van als zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat voor de realisering van een bouwwerk de toestemming van een ander is vereist en die ander die toestemming niet geeft en niet hoeft te geven [18] . De bewijslast dat er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering rust op de partij die zich erop beroept [19] .
Voor zowel de vergunde goothoogte als het bijgebouw op de begane grond tegen de erfgrens neemt de rechtbank geen evidente privaatrechtelijke belemmering aan. Voor de vergunde goothoogte geldt dat de maximale bouwhoogte 7,5 meter is, terwijl een goothoogte van 6 meter is vergund en deze hoogte komt ook overeen met het hoogste punt van het bouwwerk. Dat de vergunde goothoogte een evidente privaatrechtelijke belemmering is – omdat er sprake is van onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 van het BW – is onvoldoende onderbouwd. Deze grond slaagt niet.
Voor het hoofdgebouw geldt dat dit binnen het bestemmingsplan valt en dit ten minste twee meter van de erfgrens af staat, zodat er alleen daarom al geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Voor wat betreft het overige deel van het dak [20] geldt dat dit dak aansluit op het dak van het hoofdgebouw. Als de evidente privaatrechtelijke belemmering al getoetst moet worden bij een vergunningsvrij bouwwerk, geldt dat dit dak, zoals is overwogen in 7.3, geen dak is met een verblijfsfunctie, zodat van zicht binnen twee meter van de erfgrens geen sprake is en dit geen evidente strijd oplevert met artikel 5:50 van het BW. De grond slaagt niet.
Omgevingsdialoog
8. Bij de grond over de omgevingsdialoog is niet in geschil dat er op 19 januari 2022 door alle partijen is overlegd. Het verslag van de omgevingsdialoog is op 11 februari 2022 naar het college gestuurd en betrokken bij de beoordeling van de omgevingsvergunning. Volgens het college is daarmee voldaan aan het bepaalde in de Verordening participatie en inspraak gemeente [plaatsnaam 2] (verordening participatie).
8.1
De Wabo kent geen wettelijke verplichting voor het voeren van een
omgevingsdialoog. In artikel 1, sub d, van de verordening participatie is de omgevingsdialoog gedefinieerd als het voeren van overleg over (de voorbereiding van) een plan met omwonenden en/of direct betrokkenen door de initiatiefnemer. Uit de verordening participatie volgt niet meer dan dat de initiatiefnemer, in geval van een omgevingsdialoog, een eindverslag opstelt en dit naar het college toestuurt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat aan de verordening participatie is voldaan. Een omgevingsdialoog houdt geen plicht in voor de initiatiefnemer om het plan volgens de wensen van omwonenden aan te passen en eisers zijn in bezwaar en beroep in de gelegenheid geweest om hun opmerkingen naar voren te brengen. Deze grond slaagt niet.
Intrekking van de omgevingsvergunning
9. Eisers stellen dat de verleende omgevingsvergunning ingetrokken dient te worden, omdat vergunninghouder op voorhand de verkeerde informatie heeft aangedragen en nooit van plan is geweest om zich te houden aan de verleende vergunning. Ter zitting hebben eisers verzocht om, voor zover mogelijk, een voorlopige voorziening te treffen. Het college heeft ter zitting toegelicht dat eisers deze grond onderbouwen door de tekening van het oorspronkelijke plan te overleggen. In overweging 7.3 is al overwogen dat het oorspronkelijke plan op verzoek van het college is aangepast. Volgens het college heeft een toezichthouder – gedurende de bouw – vastgesteld dat vergunninghouder volgens de vergunning bouwt. Na de afronding van de bouw vindt nog een nadere controle plaats.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers onvoldoende onderbouwd waarom de verleende omgevingsvergunning ingetrokken dient te worden. Omdat de verleende omgevingsvergunning – in ieder geval op dit moment – de rechtmatigheidsbeoordeling doorstaat, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om het bestreden besluit te schorsen. Deze grond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 11 mei 2023 door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 7:5, eerste lid, sub b:
1. Tenzij het horen geschiedt door of mede door het bestuursorgaan zelf dan wel de voorzitter of een lid ervan, geschiedt het horen door:
a. meer dan een persoon van wie de meerderheid, onder wied degene die het horen leidt, niet bij de voorbereiding van het besluit betrokken is geweest.
Artikel 7:7:
Van het horen wordt een verslag gemaakt.
Artikel 7:12, eerste lid:
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. (…)
Artikel 7:13, eerste lid, sub a en b, derde lid en zesde lid:
1. Dit artikel is van toepassing indien ten behoeve van de beslissing op het bezwaar een adviescommissie is ingesteld:
a. die bestaat uit een voorzitter en tenminste twee leden,
b. waarvan de voorzitter geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan (…)
3. Het horen geschiedt door de commissie. De commissie kan het horen opdragen aan de voorzitter of aan een lid dat geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan.
6. Het advies van de commissie wordt schriftelijk uitgebracht en bevat een verslag van het horen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, sub c:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…),
Artikel 2.10, eerste lid, sub c, en tweede lid:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…);
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, sub a, ten 1̊:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet
in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…):
1̊. met toepassing van de in het bestemmingsplan (…) opgenomen regels inzake afwijking,
Bijlage II van Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 1, eerste lid:
1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
achtererfgebied:erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
bijbehorend bouwwerk:uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd
gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
Artikel 2, lid 3, sub c en e:
Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet, is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
3. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
c. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn,
e. niet voorzien van een dankterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte,
Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek
Artikel 5:37:
De eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun.
Artikel 5:50, eerste lid:
1. Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
Verordening commissie bezwaarschriften (verordening bezwaarschriften)
Artikel 3, eerste lid:
1. De commissie bestaat uit een voorzitter en tenminste twee leden.
Artikel 5, vierde lid:
4. De voorzitter of een lid van de commissie, die een met het lidmaatschap van de commissie onverenigbare betrekking vervult of een aan dat lid verboden handeling verricht, houdt op voorzitter of lid van de commissie te zijn.
Artikel 11:
Voor het houden van een zitting is vereist dat minimaal twee leden, waaronder in elk geval de voorzitter of zijn plaatsvervanger, aanwezig zijn.
Artikel 14, tweede lid:
2. Het verslag houdt een zakelijke vermelding in van wat over en weer is gezegd en wat verder ter zitting is voorgevallen.
Artikel 16, eerste lid:
1. De commissie beraadslaagt en beslist achter gesloten deuren over het door haar uit te brengen advies.
Verordening participatie en inspraak gemeente [plaatsnaam 2] (verordening participatie)
Artikel 1, sub d:
In deze verordening wordt verstaan onder:
d. omgevingsdialoog: het voeren van overleg over (de voorbereiding van ) een plan met omwonenden en/of direct betrokkenen door de initiatiefnemer;
Artikel 9, eerste, vierde en vijfde lid:
1. Het college van burgemeester en wethouders kan het voeren van een omgevingsdialoog verlangen van een initiatiefnemer bij de voorbereiding van een plan om te borgen dat omwonenden en direct betrokkenen tijdig meegenomen worden bij de planvorming;
4. De initiatiefnemer stelt een eindverslag op van de omgevingsdialoog en stuurt dit direct naar het college van burgemeester en wethouders.
5. Het college van burgemeester en wethouders betrekt dit verslag bij de verdere besluitvorming over het plan.
Bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ (bestemmingsplan)
Artikel 2.4:
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen, zoals goten van dakkapellen niet meegerekend;
Artikel 15.2.1, sub g en h:
Hoofdgebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
g. de hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven (verlengde van de) gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
h. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

Voetnoten

1.Artikel 15 van het bestemmingsplan.
2.Artikel 2.1, eerste lid, sub a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.Artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wabo.
4.Artikel 2.2, eerste lid, sub e, van de Wabo.
5.Rechtbank Zeeland – West-Brabant 22 juni 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3364.
6.Artikel 7:7 van de Awb.
7.Artikel 7:13, eerste lid, sub a, van de Awb.
8.Artikel 7:13, derde lid, van de Awb.
9.Artikel 14, tweede lid, van de verordening bezwaarschriften.
10.Over een evidente privaatrechtelijke belemmering dan wel een volle civielrechtelijke toets over het leerstuk hinder.
11.Zij verwijzen naar een ‘andere niet op de grond gelegen buitenruimte’.
12.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, ten 2e, Wabo in samenhang met artikel 4, eerste lid, in samenhang met artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
13.Artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor.
14.AbRS 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2364 (r.o. 3.2) en AbRS 16 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3069 (r.o. 3.2).
15.Artikel 2, derde lid, sub c, van bijlage II van het Bor.
16.Artikel 2, derde lid, sub e, van bijlage II van het Bor.
17.AbRS 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:523.
18.AbRS 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2631.
19.AbRS 13 februari 2023, ECLI:NL:RVS:541.
20.Dat betreft dan het dak van het op de begane grond gebouwde bijgebouw tegen de erfgrens.