ECLI:NL:RBZWB:2023:3829

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
BRE 21/1475
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de gevolgen voor de aanslag onroerendezaakbelastingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juni 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een woonboerderij, vastgesteld op € 435.000 per 1 januari 2019, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020. Belanghebbende, die de waarde te hoog vond en deze had betwist, stelde een waarde van € 331.000 voor. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar in zijn bewijslast slaagt en dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar de waarde op een systematische manier heeft vastgesteld, gebruikmakend van geautomatiseerde systemen en vergelijkingsobjecten. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende informatie heeft verstrekt en dat de beroepsgrond van belanghebbende over de informatievoorziening niet slaagt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en handhaaft de waardebeschikking en de aanslag OZB. Daarnaast wordt belanghebbende een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn, die door de rechtbank wordt vastgesteld op € 150, verdeeld over de heffingsambtenaar en de Minister van Justitie en Veiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/1475

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende

(gemachtigde: G. Gieben, verbonden aan Previcus B.V.),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk, de heffingsambtenaar,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 22 februari 2021.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats 1] (de woning) op 1 januari 2019 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 435.000 (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Waalwijk voor het jaar 2020 opgelegd (de aanslag).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, A. van den Dool, verbonden aan Previcus B.V. en namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] en [taxateur] (taxateur).

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een woonboerderij met een garage, een aanbouw, twee dakkapellen, een tuinhuis, een berging, twee overkappingen, met ondergrond en tuin. De woonoppervlakte is 172 m2 en de oppervlakte van het perceel is 2.820 m2.

Beoordeling door de rechtbank

Geschil
3. Partijen zijn het niet eens over de waarde van de woning. Belanghebbende bepleit een waarde van € 331.000. De heffingsambtenaar bepleit dat de vastgestelde waarde van € 435.000 juist, althans niet te hoog, is. Een beroep tegen de waardebeschikking is tegelijk ook een beroep tegen de aanslag OZB (artikel 24, negende lid, Wet WOZ). Tegen de aanslag OZB zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd. Het oordeel over de aanslag OZB volgt daarom het oordeel over de waarde. De rechtbank beoordeelt de juistheid van de uitspraak op bezwaar. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
Oordeel
4. De rechtbank oordeelt dat het gelijk met betrekking tot de waarde aan de zijde van de heffingsambtenaar is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Motivering deel I: informatievoorziening in bezwaar
5.1.
Belanghebbende stelt dat de informatievoorziening in bezwaar niet volledig is geweest en dat de heffingsambtenaar daarmee de wettelijke bepalingen die gelden voor de informatieverstrekking geschonden heeft, in het bijzonder de artikelen 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht en 40, tweede lid, van de Wet WOZ. De rechtbank oordeelt ten aanzien van deze beroepsgrond als volgt.
5.2.
De heffingsambtenaar stelt de waarde van een woning vast op grond van artikel 17, tweede lid 2, van de Wet WOZ. De waarde van woningen dient te worden bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Zoals inmiddels gebruikelijk maakt de heffingsambtenaar daarbij gebruik van geautomatiseerde systemen. In de bezwaarfase heeft de heffingsambtenaar de volgende toelichting gegeven [1] :
“De berekening van de diverse eenheidsprijzen is onderdeel van de door ons gebruikte taxatiesoftware;…”
5.3.
Artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ bepaalt vervolgens dat degene te wiens aanzien een waardebeschikking is genomen bepaalde waardegegevens kan verkrijgen, waarover hij wenst te beschikken om de juistheid van die waardebeschikking te kunnen controleren. [2]
5.4.
De heffingsambtenaar heeft over de keuze van de beschikbaar gestelde informatie het volgende opgenomen [3] :
“[De taxatiesoftware] kan ik u niet in een fysiek document inzichtelijk maken. Wanneer u behoefte heeft aan meer inzicht in dit systeem kunt u op het Gemeentekantoor een uitleg krijgen over de werking hiervan.”
5.5.
Uit de stukken noch uit de mondelinge toelichting ter zitting is gebleken dat belanghebbende van de mogelijkheid tot het verkrijgen van uitleg gebruik heeft gemaakt. Evenmin heeft belanghebbende kenbaar gemaakt op welke manier deze handreiking al dan niet voorziet in zijn informatiebehoefte.
5.6.
De rechtbank benoemt ook dat belanghebbende zowel in de bezwaarfase als in de beroepsfase op gestandaardiseerde wijze vraagt om gegevensdragers met betrekking tot de taxatiemethodiek. De stukken van bezwaar en beroep geven er blijk van dat bij het opstellen en insturen ervan niet wordt gecheckt of de gevraagde gegevens al zijn verstrekt. [4] En evenmin of reeds door de heffingsambtenaar is gesteld dat en waarom bepaalde informatie niet verstrekt kan worden. [5] Ten dele heeft de gemachtigde niet aan de plicht tot gemotiveerd stellen voldaan. Van een professionele gemachtigde wordt verwacht dat een bijdrage wordt geleverd aan een doelmatige procesgang, zowel in bezwaar als in beroep. Ondanks deze gedeeltelijke schending van de stelplicht zal de rechtbank in dit geval toch ingaan op deze beroepsgrond, mede vanwege de brede reikwijdte van het oordeel op dit punt.
5.7.
In de bezwaarfase heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende de volgende informatie verstrekt:
  • de gehanteerde grondstaffel;
  • het taxatieverslag (door belanghebbende aangeduid als taxatiekaart);
  • de zogeheten KOUDV-factoren en de liggingsfactor
  • de gehanteerde referentie-objecten, inclusief objectkenmerken;
5.8.
De klachten van belanghebbende over het niet-verstrekken van de in 5.7 genoemde delen van informatie slagen niet, omdat ze ten onrechte zijn aangevoerd.
5.9.
Ten aanzien van de gevraagde KOUDV-factoren en de liggingsfactor
van de referentieobjectenalsook het indexeringspercentage verwijst vervolgens naar de uitspraak van 4 april 2023, rechtsoverwegingen 4.4 tot en met 4.10. [6] Deze overwegingen worden hier als herhaald en ingelast beschouwd. Een afschrift van de geanonimiseerde versie van die beslissing wordt aan deze uitspraak gehecht.
5.10.
De rechtbank herhaalt rechtsoverweging 4.11 van diezelfde uitspraak en past deze naar analogie toe in de onderhavige zaak. Ook in deze zaak is bij de uitspraak op bezwaar een overzicht gevoegd, welke in de beroepsfase is vervangen door een nieuw overzicht (matrix). De extra onderbouwing bij de uitspraak op bezwaar blijft daarom buiten beschouwing.
5.11.
De tussenconclusie is dat – hoewel de onderbouwing door de heffingsambtenaar de uitkomst is van een deels geautomatiseerd en gestandaardiseerd proces – de rechtbank in de stellingen van belanghebbende geen grond ziet om in de handelwijze van de heffingsambtenaar een tekortkoming vast te stellen met betrekking tot de inzichtelijkheid van de KOUDV-, liggings- en indexeringsinformatie.
Motivering deel II: waardebepaling
5.12.
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat de door hem bepleite WOZ-waarde niet te hoog is. De beantwoording van de vraag of de heffingsambtenaar aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt mede af van wat door belanghebbende is aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt de heffingsambtenaar in de op hem rustende bewijslast.
5.13.
De taxateur (voornoemd) heeft in opdracht van de heffingsambtenaar op 12 augustus 2022 een taxatie van de woning uitgevoerd en daarvan een rapport opgemaakt (hierna: het taxatierapport). De taxateur heeft de woning getaxeerd op € 463.000. De taxateur heeft de woning getaxeerd door middel van vergelijking van de woning van belanghebbende met verkoopprijzen van woningen die omstreeks de waardepeildatum zijn verkocht (hierna: de vergelijkingsobjecten). [7] De mate waarin de woningen onderling van elkaar verschillen, heeft de taxateur tot uiting laten komen in de waardeberekening. Deze is inzichtelijk gemaakt door middel van een cijfermatig overzicht (hierna: de matrix). De gekozen vergelijkingsobjecten zijn niet in geschil.
5.14.
Met de in beroep overgelegde onderbouwing heeft de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag OZB niet te hoog is vastgesteld.
5.15.
De taxateur heeft bij het taxatierapport behalve een matrix ook een uitdraai van de waardeontwikkeling van woningen in de gemeente Waalwijk gevoegd, gebaseerd op informatie van de Waarderingskamer. [plaats 1] valt – samen met [plaats 2] en [plaats 3], de gemeente Waalwijk. Omdat de rechtbank geen aanleiding ziet om aan die percentages te twijfelen (de opgenomen tabel komt overeen met openbaar raadpleegbare informatie) en de gemachtigde ook op dit punt geen gemotiveerde stellingen over de door hem bepleite indexeringspercentages heeft ingenomen, is de bewijskracht van de door de heffingsambtenaar verstrekte informatie toereikend. [8]
5.16.
De rechtbank oordeelt dat de taxateur door middel van een combinatie van cijfermatige vergelijking en woordelijke toelichting overtuigend heeft aangetoond dat hij zich rekenschap heeft gegeven van de onderlinge verschillen en daarmee ook rekening heeft gehouden. De scheurvorming die belanghebbende stelt, is ook door de taxateur in zijn beoordeling betrokken. De foto’s die belanghebbende heeft overgelegd zijn onvoldoende om de aannemelijkheid van de waardebepaling te doen wankelen. Dat heeft als reden dat de foto’s ongedateerd zijn. De enkele stelling ter zitting dat de foto’s genomen zijn tussen oktober 2018 en april 2019 is onvoldoende. Daar komt bij dat de taxateur enkele maanden na de waardepeildatum (op 20 september 2019) de woning inpandig heeft opgenomen. Alles tegen elkaar afwegend acht de rechtbank niet aannemelijk dat de scheurvorming op 1 januari 2019 beduidend ernstiger was dan op 20 september 2019.
5.17.
De slotsom is dat in het hoofdgeschil het gelijk aan de zijde van de heffingsambtenaar is. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de waardebeschikking en de aanslag OZB gehandhaafd blijven.

Bijkomende verzoeken

Vergoeding van immateriële schade
6.
6.1.
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
6.2.
De rechtbank verwerpt het betoog van de heffingsambtenaar dat geen recht bestaat op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om te twijfelen aan de legitimiteit van de machtiging die belanghebbende aan de gemachtigde heeft verstrekt. Ook de stelling dat het verzoek tot toekenning van een vergoeding pas ter zitting en daarmee te laat is gedaan, wordt verworpen. [9]
6.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift op 10 april 2020 door de heffingsambtenaar is ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt op 1 juni 2023 gedaan en dus afgerond 38 maanden na indiening van het bezwaarschrift. De redelijke termijn die staat voor de behandeling van het bezwaar en beroep is als uitgangspunt 24 maanden, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep. Nu er geen reden is om van dit uitgangspunt af te wijken, bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn 14 maanden.
6.4.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in gevallen waar sprake is van een waardebepaling in het kader van de Wet waardering onroerende zaken, dan wel van aanslagen opgelegd door een heffingsambtenaar ziet de rechtbank thans aanleiding de omvang van deze vergoeding te bepalen op € 50 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Daarbij acht de rechtbank bepalend dat het financiële belang in de regel minder is dan een bedrag van € 500 en de veronderstelde spanning en frustratie een vergoeding tot ten hoogste € 50 per half jaar overschrijding rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 150.
6.5.
Voor de verdeling daarvan tussen de heffingsambtenaar (bezwaarfase) en de Minister (beroepsfase) geldt het volgende. De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 22 februari 2021. De bezwaarfase heeft daarmee afgerond 11 maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn voor de bezwaarfase met 5 maanden is overschreden. Het restant wordt toegerekend aan de beroepsfase. De heffingsambtenaar dient daarom 5/14e deel van € 150 te betalen (€ 53,57) en de Staat (de Minister) 9/14e deel van € 150 (€ 96,43). De rechtbank merkt de Minister in zoverre mede aan als partij in dit geding.
Proceskostenvergoeding
7. Belanghebbende heeft recht op een proceskostenvergoeding in verband met het geslaagde verzoek tot toekenning van een vergoeding voor immateriële schade. De rechtbank verwijst voor de grondslag voor de berekening van de proceskostenvergoeding in relatie tot de vergoeding van immateriële schade naar de uitspraken van 9 december 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7493 en van 15 december 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7655. De rechtbank berekent de proceskostenvergoeding bij dit ongegronde beroep dan ook als volgt. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende eenmaal het normbedrag van € 837 met een wegingsfactor 0,5. De vergoeding bedraagt dan € 418,50. Nu de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan de heffingsambtenaar als aan de rechtbank is te wijten, zullen om redenen van eenvoud en uitvoerbaarheid de heffingsambtenaar en de Minister ieder voor de helft worden veroordeeld in de proceskosten.
Vergoeding van het griffierecht
8. Om dezelfde redenen als onder 7 dient om het griffierecht van € 49 door ieder voor de helft te worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 53,57;
- veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 96,43;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding in de proceskosten van belanghebbende in beroep van € 209,25;
- veroordeelt de Minister tot vergoeding in de proceskosten van belanghebbende in beroep van € 209,25;
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem vergoedt tot een bedrag van € 24,50;
- gelast dat de Minister het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem vergoedt tot een bedrag van € 24,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 1 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ)
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44).
Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ (Uitvoeringsregeling)
Artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling bepaalt dat de vaststelling van de waarde in het economische verkeer van een woning wordt bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.

Voetnoten

1.Opgenomen in de tekst van de uitnodiging voor het hoorgesprek.
2.Zie ook Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2667.
3.Tekst uitnodiging voor het hoorgesprek, voornoemd.
4.Dit geldt voor de grondstaffel (meermaals).
5.Dit geldt voor de KOUDV- en liggingsinformatie van de referentieobjecten.
7.Zie de bijlage voor een korte beschrijving van de relevante wettelijke bepalingen.
8.Vergelijk Rechtbank Gelderland, 23 januari 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:297, ro. 14 en 11 mei 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:2692, ro. 3.7.
9.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, ro. 3.13.2.