ECLI:NL:RBZWB:2023:3990
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verzuimboete opgelegd aan een belastingplichtige na niet-tijdige aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 3 december 2021 een verzuimboete heeft opgelegd in verband met een niet-tijdige aangifte voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019. De inspecteur had een aanslag opgelegd en gelijktijdig een verzuimboete van € 385 en belastingrente van € 52 in rekening gebracht. De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2023 behandeld, waarbij belanghebbende via beeldverbinding aanwezig was en de inspecteur vertegenwoordigd werd door meerdere inspecteurs.
Belanghebbende, die op 8 juli 2019 naar het buitenland was geëmigreerd, had een P-biljet ingediend, terwijl hij was uitgenodigd om een M-biljet in te dienen. De rechtbank oordeelt dat de verzuimboete terecht is opgelegd, omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan zijn verplichting om aangifte te doen op de voorgeschreven wijze. De rechtbank concludeert dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de aanmaning tot het doen van aangifte naar het juiste adres is verzonden, en dat de verkeerde adressering niet aan de Belastingdienst te wijten is. De rechtbank oordeelt dat de verzuimboete in overeenstemming is met de wettelijke bepalingen en dat er geen aanleiding is om de boete te matigen, gezien de financiële omstandigheden van belanghebbende.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de verzuimboete in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink en openbaar gemaakt op 6 juni 2023.