ECLI:NL:RBZWB:2023:3990

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
22/192
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verzuimboete opgelegd aan een belastingplichtige na niet-tijdige aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 3 december 2021 een verzuimboete heeft opgelegd in verband met een niet-tijdige aangifte voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019. De inspecteur had een aanslag opgelegd en gelijktijdig een verzuimboete van € 385 en belastingrente van € 52 in rekening gebracht. De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2023 behandeld, waarbij belanghebbende via beeldverbinding aanwezig was en de inspecteur vertegenwoordigd werd door meerdere inspecteurs.

Belanghebbende, die op 8 juli 2019 naar het buitenland was geëmigreerd, had een P-biljet ingediend, terwijl hij was uitgenodigd om een M-biljet in te dienen. De rechtbank oordeelt dat de verzuimboete terecht is opgelegd, omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan zijn verplichting om aangifte te doen op de voorgeschreven wijze. De rechtbank concludeert dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de aanmaning tot het doen van aangifte naar het juiste adres is verzonden, en dat de verkeerde adressering niet aan de Belastingdienst te wijten is. De rechtbank oordeelt dat de verzuimboete in overeenstemming is met de wettelijke bepalingen en dat er geen aanleiding is om de boete te matigen, gezien de financiële omstandigheden van belanghebbende.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de verzuimboete in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink en openbaar gemaakt op 6 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/192

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 3 december 2021 ten aanzien van de verzuimboete.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur een verzuimboete van € 385 opgelegd en € 52 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende gedeeltelijk gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag en de belastingrentebeschikking verminderd tot nihil en de verzuimboete gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende (via beeldverbinding) en namens de inspecteur, [inspecteur] , [inspecteur] en [inspecteur] .

Feiten

2. Belanghebbende is op 8 juli 2019 naar [land] geëmigreerd.
2.1.
Belanghebbende is door de inspecteur uitgenodigd tot het doen van een aangifte IB/PVV 2019 via een M-biljet, dat is bedoeld voor personen die in verband met immigratie of emigratie slechts een deel van het jaar in Nederland hebben gewoond (de Maangifte).
2.2.
Op 24 november 2020 heeft belanghebbende een aangifte voor binnenlandse belastingplichtigen (P-biljet) ingediend.
2.3.
In reactie daarop heeft de inspecteur aan belanghebbende een brief gestuurd dat de ingediende aangifte niet verwerkt kan worden, omdat volgens zijn gegevens belanghebbende een ander aangiftebiljet had moeten gebruiken. In de brief is verder vermeld dat belanghebbende verplicht is om aangifte te doen op de door de inspecteur voorgeschreven wijze, dat het juiste aangiftebiljet (M-biljet) is bijgevoegd en dat deze voor 1 maart 2021 moet worden ingediend.
2.4.
Vervolgens zijn aan belanghebbende op 26 maart 2021 een herinnering en op 19 mei 2021 een aanmaning gestuurd voor het doen van aangifte. In de aanmaning wordt een uiterste indieningstermijn van 10 juni 2021 genoemd.
2.5.
De uitnodiging, herinneringsbrief en aanmaning zijn verstuurd naar het adres [adres] in [plaats 2] , [land] . Dit is volgens de systemen van de Belastingdienst het adres van belanghebbende van emigratiedatum tot 6 april 2021.
2.6.
Op 1 juli 2021 heeft de inspecteur belanghebbendes aangifte (M-biljet) met dagtekening 9 juni 2021 ontvangen.
2.7.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2019 een verzuimboete opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de verzuimboete in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de verzuimboete terecht opgelegd?
3.2.
Aan de belastingplichtige, die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, kan een verzuimboete worden opgelegd. [1] Ter zake van een aangifteverzuim legt de inspecteur een verzuimboete op van zeven procent van het wettelijk maximum van € 5.514, ofwel € 385. [2]
3.3.
Belanghebbende stelt dat hij, met het indienen van het P-biljet, tijdig aangifte heeft gedaan en dat de verzuimboete daarom ten onrechte is opgelegd.
3.4.
De rechtbank overweegt dat voor de vraag of de aangifte is gedaan [3] van belang is of de aangifte is gedaan waarvoor de belastingplichtige is uitgenodigd. [4] Belanghebbende heeft een P-biljet ingediend, terwijl hij was uitgenodigd om een M-aangifte te doen. Belanghebbende heeft met het indienen van een P-biljet, alhoewel dit biljet tijdig is ingediend, dus niet voldaan aan zijn verplichting om aangifte te doen. De inspecteur heeft de M-aangifte pas op 1 juli 2021, dus na de in de aanmaning gestelde termijn, ontvangen. Het beboetbare feit, het aangifteverzuim, staat daarmee in beginsel vast.
3.5.
Van een verzuim is echter geen sprake als de aanmaning tot het doen van aangifte niet door de belastingplichtige is ontvangen, of aan hem is aangeboden, en hem ook anderszins niet heeft bereikt. Dit is slechts anders indien dit het gevolg is van aan de belastingplichtige toe te rekenen omstandigheden. [5]
3.6.
Belanghebbende voert aan dat hij de correspondentie van de Belastingdienst (de brief dat het P-biljet niet kon worden verwerkt, de herinnering en de aanmaning) niet heeft ontvangen, omdat deze naar zijn voormalig adres in [plaats 2] is gestuurd, terwijl hij inmiddels was verhuisd naar [plaats 3] .
3.7.
De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur aannemelijk moet maken dat de verzending naar het oude adres van belanghebbende in [plaats 2] niet aan de Belastingdienst te wijten is. [6] De inspecteur stelt dat de aanmaning naar het bij de Belastingdienst bekende adres van belanghebbende is verzonden. Ter zitting is komen vast te staan dat belanghebbende met dagtekening 19 mei 2021 een schriftelijk verzoek tot wijziging van zijn adres met ingang van 6 april 2021 van [plaats 2] naar [plaats 3] aan de inspecteur heeft gezonden. De inspecteur heeft dit verzoek op 28 mei 2021 ontvangen. Ten tijde van verzending van de aanmaning op 19 mei 2021 was de inspecteur dus nog niet op de hoogte van de adreswijziging. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verkeerde adressering niet aan de Belastingdienst te wijten is. Dat belanghebbende de aanmaning niet heeft ontvangen is aan hemzelf te wijten. Het niet tijdig doorgeven van zijn adreswijziging komt voor zijn rekening en risico. Er wordt daarom van uitgegaan dat belanghebbende is aangemaand met de verzending van de aanmaning aan het adres van belanghebbende in [plaats 2] . Gelet hierop is sprake van een aangifteverzuim. De verzuimboete is in beginsel terecht opgelegd.
3.8.
De verzuimboete is opgelegd in overeenstemming met de wettelijke bepalingen. [7] Bij het opleggen van een verzuimboete wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid. Alleen in geval van afwezigheid van alle schuld (avas) of ingeval sprake is van een pleitbaar standpunt wordt geen verzuimboete opgelegd. Gezien de handelwijze van belanghebbende is daarvan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Is de boete passend en geboden?
3.9.
Bij de beoordeling of de hoogte van de opgelegde boete passend en geboden is, moet de rechter rekening houden met alle relevante omstandigheden van het geval. Ter zitting heeft belanghebbende erkend dat zijn financiële omstandigheden niet zodanig zijn dat hij de boete niet kan betalen. Die omstandigheden zijn daarom voor de rechtbank geen aanleiding om de boete te matigen. Ook andere omstandigheden geven de rechtbank geen aanleiding daartoe. Naar het oordeel van de rechtbank is de boete passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verzuimboete in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 6 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep

Voetnoten

1.Artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) in samenhang met artikel 9, derde lid, van de AWR.
2.Paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
3.Artikel 8, eerste lid AWR.
4.Vgl. Hoge Raad van 28 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:84.
5.Hoge Raad 23 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1263.
6.Hoge Raad 4 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:45.
7.Zie noot 1 en 2.