ECLI:NL:RBZWB:2023:4071

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4712
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen en terugvordering door de Sociale Verzekeringsbank na beschuldiging gezamenlijke huishouding

Op 13 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, die sinds 18 november 2015 een AOW-uitkering ontvangt, en de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 25 augustus 2022, waarin de Svb haar AOW-pensioen per november 2021 heeft herzien naar de norm voor gehuwden, omdat zij zou samenwonen met een medebewoner. Eiseres betwistte deze claim en stelde dat er geen gezamenlijke huishouding was, maar een commerciële huurdersrelatie. De rechtbank heeft op 25 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Svb.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en de medebewoner, ondanks de commerciële relatie, aan het huisvestingscriterium voldoen, omdat de medebewoner gedurende een langere periode bij eiseres verbleef. Daarnaast concludeerde de rechtbank dat er ook aan het zorgcriterium was voldaan, gezien de wederzijdse zorg die zij voor elkaar toonden, zoals samen eten, boodschappen doen en huishoudelijke taken. De rechtbank verwierp de stelling van eiseres dat de Svb informatie had verdraaid en oordeelde dat de Svb terecht het AOW-pensioen had herzien en het teveel betaalde bedrag had teruggevorderd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontving. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4712 AOW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. H. Selçuk),
en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Utrecht (Svb), verweerder.

Inleiding

1.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 25 augustus 2022 (bestreden besluit).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde en mr. A. Marijnissen namens de Svb.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres ontvangt sinds 18 november 2015 een AOW-uitkering naar de norm alleenstaande.
Op 31 oktober 2021 heeft de Svb bericht ontvangen van de gemeente dat er zich op 16 oktober 2021 een medebewoner op het adres van eiseres heeft ingeschreven.
Eiseres heeft de Svb op 9 november 2021 gemeld dat de heer [naam] tijdelijk bij haar is komen wonen. Daarbij heeft eiseres een kopie van de tussen hen gesloten huurovereenkomst en een bewijs van betaling van de eerste maand huur overgelegd.
De Svb heeft een onderzoek ingesteld naar het recht op pensioen van eiseres en in dat kader heeft de Svb op 13 april 2022 een huisbezoek afgelegd.
Bij besluit van 21 april 2022 (primair besluit) heeft de Svb het recht van eiseres op een AOW-pensioen per november 2021 herzien naar een AOW-pensioen voor een gehuwde. De Svb heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres een gezamenlijke huishouding voert met [naam]. Tevens heeft de Svb teveel verstrekte AOW-uitkering over de periode van november 2021 tot en met april 2022 tot een bedrag van € 2.486,26- van eiseres teruggevorderd.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat zij geen gezamenlijke huishouding met [naam] heeft. Er is sprake van een commerciële huurdersrelatie. Volgens eiseres is er geen sprake van financiële verstrengeling of wederzijdse zorg. [naam] woont tijdelijk bij haar omdat hij geen woonruimte heeft kunnen vinden. Er wordt niet voldaan aan het verblijfscriterium en het zorgcriterium. Eiseres is van mening dat de informatie in haar dossier door de Svb wordt verdraaid en in haar nadeel wordt uitgelegd. De terugvordering raakt haar op onevenredige wijze. Zij heeft niet de middelen om dit bedrag terug te betalen. Zij heeft een kennis in nood onderdak geboden zodat hij niet op straat kwam te staan en wordt hiervoor bestraft. Dat [naam] per 5 oktober 2022 de sleutels van zijn seniorenwoning heeft gekregen toont aan dat de verklaring van eiseres klopt en dat zij haar kennis alleen commercieel gezien onderdak heeft geboden in een periode van nood.
4.1.
In geschil is of de Svb terecht aan eiseres per november 2021 een AOW-pensioen naar de norm gehuwde heeft toegekend wegens het voeren van een gezamenlijke huishouding met [naam] en de over de periode van november 2021 tot en met april 2022 teveel verstrekte uitkering van eiseres heeft teruggevorderd.
4.2.
Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben (het huisvestingscriterium) en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins (het zorgcriterium). De vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding dient te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
4.3.
Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Dit moet aan de hand van concrete feiten en omstandigheden worden vastgesteld. De omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van de relatie zijn bij het vaststellen waar een betrokkene zijn hoofdverblijf heeft niet van belang.
Niet in geschil is dat [naam] in de periode van november 2021 tot oktober 2022 bij eiseres op het uitkeringsadres verbleef. De duur van dit verblijf maakt al dat geen sprake is van een tijdelijk of kortdurend verblijf. [1]
De rechtbank komt tot de conclusie dat in het geval van eiseres en [naam] aan het huisvestingscriterium is voldaan.
4.4.
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan is dat van wederzijdse zorg. Dit kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan. [2] Bestaat tussen de bewoners van de woning een commerciële relatie, dan is er geen sprake van een gezamenlijke huishouding. [3]
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat voldaan is aan het criterium van wederzijdse zorg. Uit de handhavingsrapportage van 13 april 2022 blijkt immers dat onder meer is verklaard dat er ’s avonds samen wordt gegeten en nadien samen afgewassen wordt. Ook blijkt daaruit dat eiseres en [naam] samen boodschappen doen met de auto van [naam]. Die boodschappen worden door eiseres betaald en door [naam] wordt voor een deel daaraan bijgedragen. Daarnaast kookt [naam] regelmatig en verzorgt hij de tuin. Eiseres maakt de kamer van [naam] schoon en verzorgt de was en strijk van beiden. Dit volgt uit de checklist die door de Svb is ingevuld naar aanleiding van het huisbezoek en die door eiseres en [naam] is ondertekend.
4.6.
Eiseres heeft gesteld dat informatie door de Svb is verdraaid en in haar nadeel is uitgelegd. De rechtbank wijst erop dat volgens vaste rechtspraak [4] in het algemeen mag worden uitgegaan van de juiste weergave van de tegenover handhavingsspecialist afgelegde en vervolgens ondertekende verklaring. In dit geval zijn er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten aanwezig om te stellen dat sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat een uitzondering op het hiervoor weergegeven uitgangspunt dient te worden gemaakt.
4.7.
Uit de onder 4.5 genoemde feiten en omstandigheden blijkt dat sprake is van een in een zakelijke relatie ongebruikelijke verbondenheid. De beroepsgrond dat sprake is van een commerciële huurdersrelatie slaagt daarom niet. Gelet op het vorenstaande heeft de Svb terecht besloten het AOW-pensioen van eiseres te herzien. Tegen de herziening heeft eiseres geen grieven aangevoerd.
4.8.
Ten aanzien van de terugvordering moet voorop worden gesteld dat de Svb gehouden is tot terugvordering van onverschuldigd betaald ouderdomspensioen. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Volgens vaste rechtspraak doen dringende reden om af te zien van terugvordering zich alleen voor als de terugvordering voor de betrokkene onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen heeft. [5] In dit geval is van dringende redenen niet gebleken. De stelling dat eiseres niet over de middelen beschikt om het terugvorderingsbedrag terug te betalen is niet onderbouwd. De Svb was daarom gehouden tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde ouderdomspensioen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.