ECLI:NL:RBZWB:2023:4080

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4646
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake de toekenning van een kilometerbudget op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser in het kader van de toekenning van een kilometerbudget op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiser had een aanvraag ingediend voor een ophoging van zijn kilometerbudget voor de Wmo-deeltaxipas, welke door het college was afgewezen. Het college bood eiser een overgangsregeling aan voor onbeperkt reizen met de deeltaxi tot 1 september 2021, maar verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting waar zowel eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren. Eiser heeft aangevoerd dat het college onterecht de hardheidsclausule niet heeft toegepast en dat hij recht heeft op een ophoging van het kilometerbudget tot zijn eerdere budget van 4.500 kilometer per jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de juiste procedure heeft gevolgd en dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden is gebaseerd. De rechtbank heeft overwogen dat de beleidsvrijheid van het college bij de uitvoering van de Wmo groot is en dat de toekenning van een kilometerbudget van 1.500 kilometer per jaar in beginsel toereikend is voor sociale participatie.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen objectieve noodzaak is voor een hogere kilometervergoeding en dat de wens van eiser om zijn vrijwilligerswerk in Drunen te behouden, niet voldoende is om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4646 WMO15

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. C. Bakirhan,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena(college), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser in het kader van de toekenning van een kilometerbudget op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
Met een besluit van 29 april 2021 (primair besluit) heeft het college eisers aanvraag om ophoging van zijn kilometerbudget voor de Wmo-deeltaxipas afgewezen. Het college heeft eiser een overgangsregeling aangeboden voor onbeperkt reizen met de deeltaxi tot 1 september 2021. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Eiser is in het kader van zijn bezwaar gehoord door de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften (de commissie) op 15 juli 2021. Op 2 augustus 2021 heeft de commissie het college geadviseerd om eisers bezwaar ongegrond te verklaren.
Met een besluit van 21 september 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat terecht geen toepassing is gegeven aan de hardheidsclausule. Eiser heeft tegen het bestreden besluit bij deze rechtbank beroep ingesteld. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 2 mei 2023. Hierbij waren aanwezig: eiser, zijn gemachtigde, zijn vader en namens het college [vertegenwoordiger verweerder] .
Ter zitting heeft het college eiser een schikkingsvoorstel gedaan, waarop eiser tot op heden niet in is gegaan. Daarom zal de rechtbank uitspraak doen op het door eiser ingestelde beroep.

Overwegingen van de rechtbank

Omvang van het geschil
2. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat eiser geen recht heeft op een structurele ophoging van het Wmo-deeltaxi kilometerbudget boven de 1.500 kilometers per jaar. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Feiten en omstandigheden waar de rechtbank van uitgaat
3.1.
Eiser is rolstoel gebonden en krijgt daarom een maatwerkvoorziening van het college om gebruik te maken van de Wmo-deeltaxi.
3.2.
Op 22 maart 2021 heeft eiser aan het college meegedeeld dat hij het niet eens is met het advies van het college om conform de nieuwe Verordening per 2021 het Wmo-deeltaxi kilometerbudget naar 1.500 km per jaar terug te brengen en tevens dat hij hiertegen bezwaar wil maken. Het college heeft dit opgevat als een aanvraag om structurele ophoging van het kilometerbudget en als een bezwaar tegen het besluit op deze aanvraag.
3.3.
Eisers aanvraag is in het primaire besluit afgewezen, omdat onbeperkt reizen met ingang van 2021 niet meer mogelijk is. Het maximale kilometerbudget voor de Wmo-deeltaxi is per 2021 namelijk 1.500 km en er is geen reden voor een uitzondering. Het college heeft eiser een overgangsregeling aangeboden voor onbeperkt reizen met de deeltaxi tot 1 september 2021.
3.4.
Op het bezwaar is – na advisering van de commissie – beslist in het bestreden besluit, waarbij de afwijzing van eisers aanvraag om structurele ophoging van het kilometerbudget voor de Wmo-deeltaxi is gehandhaafd en wederom geen hardheidsclausule is toegepast.
Beroepsgronden
4. Eiser heeft in beroep – evenals in bezwaar – aangevoerd dat hij recht heeft op een ophoging van het kilometerbudget tot in ieder geval zijn eerdere kilometerbudget van 4.500 kilometer per jaar, omdat het kilometerbudget van 1.500 kilometer per jaar geen recht doet aan zijn feitelijke vervoersbehoefte. De gevraagde ophoging levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin eiser met ernstige fysieke beperking in staat wordt gesteld om zo lang mogelijk te participeren in de (werkende) samenleving. Verder heeft eiser aangevoerd dat het college onterecht de hardheidsclausule niet heeft toegepast. Eiser kan en wil niet alternatief vrijwilligerswerk in de regio verrichten, maar wil zijn huidige vrijwilligerswerk behouden. Eiser houdt nu onvoldoende kilometers over voor vervoer naar zijn werk, wat een belangrijk onderdeel van zijn leven is. Dit is onvoldoende meegenomen in de belangenafweging. Ook doet eiser een beroep op het VN-Gehandicaptenverdrag. Eiser heeft zijn beroepsgronden onderbouwd met een motivatiebrief over zijn vrijwilligerswerk bij Vluchtelingenwerk Drunen, een verklaring van zijn teamleider bij Vluchtelingenwerk, een certificaat van training van stagiaires en een verklaring van de huisarts.
Beoordeling door de rechtbank
5.1.
Tussen partijen staat vast dat eiser door zijn fysieke beperkingen een vervoersvoorziening nodig heeft om over grotere afstanden te reizen. Partijen zijn echter verdeeld over de vraag of het college op goede gronden heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op een Wmo-deeltaxi kilometerbudget van 1.500 kilometer per jaar.
5.2.
De rechtbank overweegt dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in verschillende uitspraken nader uiteen heeft gezet onder welke voorwaarden er aanspraak bestaat op een door het college te verstrekken maatwerkvervoersvoorziening op grond van de Wmo. Uit die uitspraken volgt onder meer het volgende.
Een gemeentebestuur heeft grote beleidsvrijheid bij de uitvoering van de Wmo. Dit betekent dat de beleidskeuzen van de gemeenteraad en het college voor de bestuursrechter een gegeven zijn, die slechts met terughoudendheid kunnen worden getoetst. Bij maatwerkvoorzieningen ligt de grens van deze vrijheid in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo, dat bepaalt dat een maatwerkvoorziening een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt. [1] Verder vloeit uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo, voort dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. Wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning moet het college allereerst vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving. Uit artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder b, c en f, van de Wmo 2015, in samenhang met het derde en vierde lid van artikel 2.3.5, vloeit voort dat het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn, dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken. [2]
5.3.
De rechtbank overweegt dat het college het stappenplan uit de vorige overweging op een juiste manier heeft doorlopen. Het college heeft eisers hulpvraag en de door hem ondervonden problemen vastgesteld, heeft bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage aan eisers problemen te leveren en heeft gekeken naar de mogelijkheden die eiser – al dan niet met hulpverlening en/of zijn sociale netwerk – heeft om de problemen aan te pakken. Hierbij heeft het college goed gekeken naar eisers situatie, is er meerdere keren met eiser en zijn vader gesproken, is alle door eiser overgelegde informatie beschouwd en zijn de vervoersopties en opties van vrijwilligerswerk voor eiser onderzocht en naar eiser gecommuniceerd, zodat hij hierop kon reageren. Dit volgt ook uit het bestreden besluit en het advies van de commissie, waarnaar het college in het bestreden besluit expliciet verwijst. Eisers grond over dit punt slaagt dan ook niet.
5.4.
Vaststaat dat in de Verordening een kilometerbudget van maximaal 1.500 kilometer per jaar is opgenomen. De vraag is of het doel van de Wmo wordt bereikt als het kilometerbudget wordt gemaximeerd op 1.500 kilometer per jaar. De rechtbank meent dat dit het geval is. Uit vaste rechtspraak [3] volgt dat de toekenning van een vervoersvoorziening of een combinatie van vervoersvoorzieningen die neerkomt op een aflegbare afstand in de bandbreedte van ongeveer 1.500 tot 2.000 kilometer per jaar, in beginsel toereikend wordt geacht om de betrokkene in staat te stellen sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag.
5.5
Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of het college op goede gronden heeft geweigerd de hardheidsclausule toe te passen.
Het college heeft voldoende toegelicht dat in dit geval sprake is van een situatie die valt onder artikel 3.2, eerste lid, aanhef en onder j, van de Verordening, waarin is bepaald dat geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt voor zover de vervoersbehoefte 1.500 kilometer per jaar overschrijdt. In artikel 8.2, derde lid, van de Verordening is opgenomen dat de hardheidsclausule enkel kan worden toegepast indien toepassing van de Verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
In dit geval heeft het college de maximale reisafstand per rit gesteld op 25 kilometer en de maximale kilometers per jaar op 1.500. Zoals in 5.4. overwogen, wordt eiser daarmee in beginsel geacht in staat te zijn sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag. Dit laat onverlet dat het college vrij is om onderbouwd rekening te houden met een afwijkende (lagere) vervoersbehoefte dan volgens het gemeentelijke beleid in het algemeen aanvaardbaar wordt geacht én dat een belanghebbende aan de hand van concrete verifieerbare gegevens aannemelijk kan maken dat in zijn geval van een hogere vervoersbehoefte dient te worden uitgegaan. Aan de aanwezigheid van voor de betrokkene belangrijke bovenregionale contacten op zichzelf komt slechts in bijzondere situaties een beslissende betekenis toe. [4]
Eiser heeft aangegeven dat hij een kilometerbudget wenst van 4.490 kilometer per jaar, afgerond op zijn eerdere budget van 4.500 kilometer per jaar. Hiervan besteedt hij zo’n 2.800 kilometer per jaar aan zijn vrijwilligerswerk bij Vluchtelingenwerk in Drunen. Hij doet dit vrijwilligerswerk al geruime tijd naar tevredenheid en heeft daar ook opleidingen voor gevolgd. Met dit vrijwilligerswerk participeert hij in de maatschappij. Hij wil dit vrijwilligerswerk graag behouden en daarvoor is ophoging van het kilometerbudget nodig.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het door eiser beoogde vervoer voor zijn vrijwilligerswerkzaamheden bij Vluchtelingenwerk weliswaar betrekking op maatschappelijke ondersteuning in de zin van de Wmo - het in staat stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan - maar bestaat er geen objectieve noodzaak om dit te doen op zo een grote afstand als Drunen. Dit geldt te meer nu eiser dit vrijwilligerswerk ook kan doen veel dichter bij zijn woonplaats maar dat hij dat om hem moverende redenen niet wil. Hoewel de wens van eiser om zijn vrijwilligerswerk in Drunen te blijven doen begrijpelijk is, is dat eisers keuze. De rechtbank is niet gebleken dat het doel van de Wmo slechts bereikt kan worden door het vrijwilligerswerk in Drunen aan te houden. Daarbij heeft de rechtbank ook eisers overige vrijwilligerswerk bij FNV en de Adviescommissie WMO en zijn sociale activiteiten in aanmerking genomen. Ook weegt mee dat het college eiser al een overgangsperiode van zijn oude kilometerbudget naar het nieuwe budget heeft geboden gedurende negen maanden. Dit alles tezamen maakt dat geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard en het college dus op goede gronden heeft kunnen besluiten om de hardheidsclausule niet toe te passen. Eisers grond slaagt dan ook niet.
5.6.
Ten aanzien van eisers grond over het VN-Gehandicaptenverdrag overweegt de rechtbank dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat dit verdrag geen rechtstreekse werking heeft voor gemeenten. Dit volgt ook uit vaste rechtspraak. [5] Eisers grond slaagt dan ook niet.
5.7.
Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 13 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage wettelijk kader

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo)
Artikel 1.2.1, aanhef en onder a, van de Wmo bepaalt, voor zover hier van belang, dat een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie,
Artikel 2.3.5 van de Wmo bepaalt, voor zover hier van belang:
1. Het college beslist op een aanvraag:
a. van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie;
b. van een ingezetene van Nederland om een maatwerkvoorziening ten behoeve van opvang en beschermd wonen.
2. Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.
3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
5. De maatwerkvoorziening is, voor zover daartoe aanleiding bestaat,
afgestemd op:
a. de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt,
b. zorg en overige diensten als bedoeld bij of krachtens de Zorgverzekeringswet,
c. jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet die de cliënt ontvangt of kan ontvangen,
d. onderwijs dat de cliënt volgt dan wel zou kunnen volgen,
e. betaalde werkzaamheden,
f. scholing die de cliënt volgt of kan volgen,
g. ondersteuning ingevolge de Participatiewet,
h. de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt.
8. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beoordeling van het college bij de beslissing tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening, bedoeld in het derde lid.
Verordening maatschappelijke ondersteuning Altena 2019 (Verordening)
Artikel 3.1 Algemene regels maatwerkvoorziening
Zelfredzaamheid en participatie
Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de ondervonden beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:
a. op eigen kracht;
b. met gebruikelijke hulp;
c. met mantelzorg;
d. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;
e. met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
2. De maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid levert, rekening houdend met het verslag als bedoeld in artikel 2.4 van deze verordening en indien aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Artikel 3.2 Weigeringsgronden
1.Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt: […]
j. indien de aanvraag betrekking heeft op een vervoersbehoefte die de aflegbare afstand van 1500 kilometer per jaar overschrijdt. […]
Artikel 8.2 Nadere regels en hardheidsclausule
1.In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
2.Het college stelt nadere regels over de uitvoering van deze verordening.
3.Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning Altena 2021 (Uitvoeringsbesluit)
Artikel 4. Gebruik Wmo-deeltaxipas
1.Inwoners met een Wmo-deeltaxipas betalen een ritbijdrage aan de vervoerder.
2.Het instaptarief bedraagt € 0,99. Het Wmo-tarief bedraagt € 0,174 per kilometer.
3.Op basis van de kortste afstand wordt berekend wat de kosten zijn voor de cliënten.
4.Afstanden tot 25 km zijn tegen Wmo tarief. Daarna wordt er gereisd tegen het doorreistarief. Het doorreistarief bedraagt € 1,44.
5.Naar puntbestemmingen kan ongeacht het aantal kilometers tegen Wmo-tarief gereisd worden. Puntbestemmingen zijn alle ziekenhuizen in Breda, Dordrecht, Gorinchem, 's-Hertogenbosch, Oosterhout, Tilburg en Waalwijk.
6.Op jaarbasis kan maximaal 1500 km gereisd worden tegen Wmo-tarief.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1402.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 5 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:653.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 29 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7463.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 11 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1739.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 23 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1888, en van