ECLI:NL:RBZWB:2023:4211

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
C/02/386239/ HA ZA 21-324
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Schouw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis na bewijslevering in civiele zaak over echtheid handtekening en geldleningsovereenkomst

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 14 juni 2023 een eindvonnis gewezen in een geschil tussen [eiser01] en [gedaagde01] over de echtheid van een handtekening en de geldleningsovereenkomst van 5 mei 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de handtekening op de overeenkomst afkomstig is van [gedaagde01], wat de echtheid van de overeenkomst bevestigt. De rechtbank oordeelt dat de inhoud van de overeenkomst niet voldoende is weersproken door [gedaagde01], die stelt dat de overeenkomst vervalst is. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde01] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling van vervalsing en dat de overeenkomst dus geldig is. De rechtbank heeft [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van de hoofdsom van € 35.000,00, vermeerderd met rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van [eiser01] toegewezen. De rechtbank heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat de aanmaning niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad en de rechtbank heeft een certificaat afgegeven conform de Europese verordening.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/386239 / HA ZA 21-324
Vonnis van 14 juni 2023
in de zaak van
[eiser01],
te [plaats01] ,
eisende partij,
advocaat: mr. H.B. de Regt LLM. te Alkmaar,
tegen
[gedaagde01],
te [plaats02] , gemeente Rucphen,
gedaagde partij,
advocaat: mr. R.A. Oliemans te Roosendaal.
Partijen zullen hierna [eiser01] en [gedaagde01] worden genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 juni 2022;
- het deskundigenbericht van 16 december 2022;
- de conclusie na deskundigenbericht van [eiser01] van 1 februari 2023;
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van 1 maart 2023;
- de correspondentie over de rechterswisseling, bestaande uit:
  • de aankondiging van de rechterswisseling van 3 april 2023 met het verzoek aan partijen om instemming en om kenbaar te maken of zij een nieuwe mondelinge behandeling wensen;
  • de instemming van mr. Oliemans van 11 april 2023 zonder verzoek om een nieuwe mondelinge behandeling;
  • het bericht van mr. De Regt, in afstemming met c.q. mede namens mr. Oliemans, van 12 april 2023, met de intrekking van de eerdere instemming van mr. Oliemans en met vragen over de aangekondigde rechterswisseling;
  • de reactie van de plaatsvervangend teamvoorzitter van het team civiel recht van de rechtbank 19 april 2023;
  • de berichten van mr. De Regt en mr. Oliemans van 9 mei 2023 waarin zij verzoeken vonnis te wijzen zonder dat een nieuwe mondelinge behandeling ten overstaan van de nieuwe rechter hoeft plaats te vinden.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Deskundigenbericht
2.1
Bij genoemd tussenvonnis heeft de rechtbank een onderzoek door een deskundige bevolen. Aan de deskundige is de vraag gesteld of de handtekening bij de naam [gedaagde01] op het origineel van de gestelde overeenkomst van geldlening van 5 mei 2015 afkomstig is van [gedaagde01] . Daarnaast is de deskundige gevraagd naar andere punten waarvan het volgens de deskundige nodig is dat de rechter daarvan kennisneemt bij de verdere beoordeling.
2.2
[deskundige01] heeft het onderzoek uitgevoerd en geconcludeerd dat de onderzoeksresultaten veel waarschijnlijker zijn wanneer de betwiste handtekening door [gedaagde01] is geplaatst dan wanneer deze niet door [gedaagde01] , maar door een andere persoon is geplaatst. Van de mogelijkheid om andere punten naar voren te brengen, heeft de deskundige geen gebruik gemaakt.
Standpunten partijen
2.3
[eiser01] onderschrijft de conclusie van de deskundige. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat – samengevat – met de onderhandse akte via het deskundigenbericht dwingend bewijs is geleverd van de geldleenovereenkomst tussen partijen.
2.4
[gedaagde01] stelt zich op het standpunt dat – samengevat – het deskundigenbericht niet leidt tot de vaststelling dat hij de overgelegde overeenkomst heeft getekend en dat hij de inhoud hiervan dus moet hebben gekend. De conclusie van de deskundige is niet onomstotelijk en bewijst daarmee niet dat de handtekening ook daadwerkelijk door [gedaagde01] is gezet. Dit is slechts een mogelijkheid. Verder handhaaft [gedaagde01] zijn eerder in de procedure gevoerde verweren.
Bewijswaardering
2.5
De rechtbank stelt voorop dat de rechter vrij is in de waardering van het rapport van de deskundige. Bij de beantwoording van de vraag of hij de conclusies van de deskundige zal volgen, moet de rechter alle ter zake door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking nemen en op basis daarvan in volle omvang toetsen of er aanleiding is van de conclusies af te wijken. [1] In het licht van de in deze zaak door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om van de conclusies van de deskundige af te wijken. Partijen hebben dit overigens ook niet bepleit. De rechtbank neemt daarom tot uitgangspunt dat het veel waarschijnlijker is dat de betwiste handtekening door [gedaagde01] is gezet dan door een ander.
2.6
Terecht stelt [gedaagde01] dat met deze conclusie het geleverde bewijs niet onomstotelijk is. Hiermee heeft hij echter een te strenge maatstaf voor ogen. [2] Voldoende is dat een redelijke mate van zekerheid wordt verschaft voor de juistheid van het standpunt dat de handtekening door [gedaagde01] is geplaatst en niet door iemand anders. Daarvan is in dit geval sprake. Dit betekent ook dat niet slechts sprake is van een
mogelijkheiddat [gedaagde01] de handtekening heeft geplaatst. De conclusie van de deskundige, die de rechtbank tot de hare heeft gemaakt, is sterker. Daarom zal de rechtbank er bij de verdere beoordeling ook van uitgaan dat de handtekening daadwerkelijk door [gedaagde01] zelf is geplaatst.
Vervalste overeenkomst?
2.7
[gedaagde01] handhaaft zijn verweer dat hij de gestelde overeenkomst van geldlening niet kent en niet heeft ondertekend. Het gaat volgens hem om een vervalst document, zodat de overeenkomst niet bestaat, althans dat deze nietig of vernietigbaar is. Omdat [gedaagde01] de Nederlandse taal niet machtig was, heeft [eiser01] hem in het verleden geholpen met het invullen van onder meer zijn belastingaangifte. [gedaagde01] moest daartoe regelmatig een handtekening zetten en hij veronderstelt dat [eiser01] hem een papier heeft laten ondertekenen en daar later de tekst van de gestelde overeenkomst bij heeft getypt. Partijen hebben nooit afspraken gemaakt zoals de afspraken die in de gestelde overeenkomst zijn opgenomen. [gedaagde01] betwist verder dat de door [eiser01] in de gestelde overeenkomst eenzijdig en samengevat opgenomen gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Partijen hebben wel in een bepaalde periode contact met elkaar gehad. Zij hebben ook gesproken over een samenwerking waarbij in Rotterdam een bakkerij zou worden opgezet en [eiser01] heeft daarvoor ook verschillende investeringen gedaan, maar [gedaagde01] heeft geen bedrag van € 35.000,00 van [eiser01] geleend of ontvangen. [eiser01] kon ook niet over zulke bedragen beschikken.
2.8
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat de betwiste handtekening op de gestelde overeenkomst afkomstig is van [gedaagde01] . De echtheid van de handtekening is bewezen. De vervolgvraag is of [eiser01] hiermee ook een beroep kan doen op de inhoud van de gestelde overeenkomst, nu deze volgens [gedaagde01] niet bestaat en sprake is van vervalsing. De stelplicht en bewijslast bij de stelling dat sprake is van vervalsing door tekst bij de handtekening te typen, rusten op [gedaagde01] . [3]
2.9
[gedaagde01] heeft naar het oordeel van de rechtbank zijn stelling dat [eiser01] de gestelde overeenkomst heeft vervalst onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd. [gedaagde01] heeft allereerst niet gesteld dat sprake is van bijvoorbeeld onregelmatigheden in de tekst of aan het document die wijzen op vervalsing. Dat [eiser01] hem in het verleden heeft geholpen bij administratieve zaken, waarbij hij ook zijn handtekening zette, is onvoldoende concreet. Verder is de enkele betwisting van de juistheid van de inhoud van de gestelde overeenkomst eveneens onvoldoende. Weliswaar kan ook aan de hand van de tekstuele inhoud van een document worden onderbouwd dat en waarom deze vals is, maar [gedaagde01] heeft een gemotiveerde onderbouwing op dit punt achterwege gelaten. De rechtbank betrekt daarbij dat [gedaagde01] voorafgaand aan het deskundigenonderzoek noch naar aanleiding van het conceptdeskundigenbericht gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om (aanvullende) vragen te stellen of opmerkingen te maken. In het licht van zijn stellingen, lag het in de rede dat [gedaagde01] wel van deze gelegenheid gebruik zou maken. Het onderzoek heeft bovendien geen bevindingen opgeleverd die op manipulatiehandelingen wijzen. [4] Ook als [gedaagde01] stellingen in samenhang worden bezien en beoordeeld, zijn zij onvoldoende. De rechtbank zal daarom uitgaan van de echtheid van de overeenkomst.
Kende [gedaagde01] de overeenkomst niet?
2.1
Vervolgens moet de rechtbank de knoop doorhakken of [gedaagde01] geacht moet worden de overeenkomst te hebben gekend voorafgaand aan deze procedure. Nu ervan uit moet worden gegaan dat hij zijn handtekening heeft gezet onder een echte, onvervalste overeenkomst, neemt de rechtbank aan dat hij de overeenkomst ook kent. Een nadere aanwijzing daarvoor volgt uit de indeling van het (ondertekende) tweede blad van de overeenkomst. Op dat blad staat immers een volledig “
Artikel 7” en daarboven de tekst van lid 2 en lid 3 van het zesde artikel dat begint op het eerste blad van de overeenkomst. Ondanks dat [gedaagde01] (in ieder geval) destijds de Nederlandse taal niet goed machtig was, moet hij hebben kunnen zien en begrijpen dat aan het ondertekende blad nog een blad voorafging. Aan zijn stelling dat de eerste pagina van de overeenkomst hem onbekend is, gaat de rechtbank dan ook eveneens voorbij.
De rechtbank gaat uit van de inhoud van de overeenkomst
2.11
De overeenkomst tussen partijen is een onderhandse akte. Op grond van artikel 157 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) levert deze akte dwingend bewijs op van de waarheid van de daarin door partijen afgelegde verklaringen. Op grond van artikel 151 lid 2 Rv staat tegen het dwingend bewijs tegenbewijs open. Ter bepaling of [gedaagde01] in de gelegenheid moet worden gesteld om tegenbewijs te leveren, moet de vraag worden beantwoord of hij de inhoud van de overeenkomst voldoende gemotiveerd heeft weersproken.
2.12
De tekst van de overeenkomst luidt, voor zover van belang:

Artikel 1 Omschrijving van de lening
De geldgever [rechtbank: [eiser01] ] verstrekt op 05 mei 2015 aan de geldnemer [rechtbank: [gedaagde01] ] en de gelnemer ontvangt van de geldgever te leen de som van 35.000 euro (…), hierna te noemen: de hoofdsom, die de geldgever via zijn zakelijke bankrekening een deel heeft betaald aan de aanschaffen van nieuwe rotatieoven uit België en andere een deel van het bedrag was cash geld die bedoelt is voor de werkzaamheden van de verbouwing met betrekking tot [bedrijf01] (…) te Rotterdam. Bovendien heeft de heer [gedaagde01] voor 14.000 euro (…), alle inventaris van de winkel ‘ [bedrijf02] in Veenendaal van de heer [eiser01] [rechtbank: geldgever] overgenomen voor zijn [bedrijf01] te Rotterdam. Met alle bij elkaar heeft [gedaagde01] een totaal bedrag van 35.000 euro (…) van de heer [eiser01] geleend.
Artikel 2 doel van de lening
De lening wordt aangegeven nadat de heer [gedaagde01] niet samen verder me wil gaan als zakelijke partner. Wij hebben al een VOF bedrijf overeenkomst opgesteld bij de notaris in Ede. Hij moet alleen komen tekenen. Met het doel om de [bedrijf01] te Rotterdam samen te kunnen starten. De lening zal uitsluitend voor dit doel worden gebruikt. Omdat hij weigert te tekenen en de zaak alleen voor zichzelf wil overnemen; hebben we dat geld die ik heb voor het boven genoemd doel geïnvesteerd als lening beschouwt.
2.13
[eiser01] voert aan dat – samengevat – hij in het kader van een samenwerking met [gedaagde01] om een bakkerij op te zetten, bedragen heeft geïnvesteerd. Toen heel kort na opening van de bakkerij de samenwerking eindigde, hebben zij afgesproken dat [gedaagde01] de bakkerij zou voortzetten en dat ze ervan uit zouden gaan dat [eiser01] zijn investeringen had voorgeschoten voor [gedaagde01] en dat [gedaagde01] deze zou terugbetalen. Ondanks afspraken daartoe heeft [gedaagde01] niets terugbetaald. Daarom is de overeenkomst opgesteld, maar ook de daarin gemaakte afspraken is [gedaagde01] niet nagekomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde01] de juistheid van een door [eiser01] genoemd bedrag voor de rotatieoven betwist. Ook heeft hij betwist dat is gesproken over een overnameprijs voor de inventaris van [bedrijf02] . Ook door [eiser01] gestelde betalingen aan of ten behoeve van hem kloppen niet, aldus [gedaagde01] .
2.14
De rechtbank constateert dat [gedaagde01] hiermee niet de kern van de gemaakte afspraken maar slechts de hoogte van de betrokken bedragen betwist. [gedaagde01] voorziet die betwisting niet van enige onderbouwing, terwijl de betwisting niet wezenlijk de inhoud van de overeenkomst aantast. Daarentegen past de overeenkomst bij de vaststaande feiten, nu uit die feiten volgt dat partijen de intentie hadden tot samenwerking, investeringen deden en dat dit tot een einde is gekomen. Over de wijze waarop het vervolgens tot een afwikkeling is gekomen zijn enkel door [eiser01] positieve feiten gesteld, waarvan [gedaagde01] bij de mondelinge behandeling overigens wel heeft verklaard dat [eiser01] met de mededeling van een lening kwam. Mede gezien zijn veelal blote betwistingen, had het op de weg van [gedaagde01] gelegen naar voren te brengen hoe partijen dan volgens hém uit elkaar zijn gegaan en waarom bijvoorbeeld de inhoud van de overeenkomst niet juist zou zijn. Gelet op de onvoldoende gemotiveerde betwistingen van [gedaagde01] bestaat geen grond om hem toe te laten tot het leveren van tegenbewijs. Daarom moet ook van de
inhoudvan de overeenkomst worden uitgegaan.
Overige verweren slagen niet
2.15
[gedaagde01] heeft nog aangevoerd dat [eiser01] niet in zijn vorderingen kan worden ontvangen omdat de dagvaarding spreekt van [eiser01] die “
handelt onder de [naam01]”. Dit verweer kan echter niet tot niet-ontvankelijkheid leiden omdat ook met de toevoeging van deze handelsnaam blijft staan dat [eiser01] als natuurlijk persoon degene is die [gedaagde01] in rechte heeft betrokken.
2.16
[gedaagde01] stelt verder nog dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is omdat bij een geldlening aan een particulier is vereist dat het bedrag daadwerkelijk ter beschikking is gesteld en dat de overeenkomst schriftelijk is aangegaan. Voor zover [gedaagde01] daarmee doelt op artikel 129b in titel 2c over geldlening van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW), geldt dat deze bepaling alleen al toepassing mist vanwege de inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2017. Dat is immers na de datum van 5 mei 2015 waarop de overeenkomst is gesloten. Voor zover [gedaagde01] doelt op titel 2a van Boek 7 BW over consumentenkredietovereenkomsten geldt dat geen sprake is van een daar bedoelde overeenkomst omdat [eiser01] niet als kredietgever in de zin van artikel 7:57 lid 1 onder b BW kan worden aangemerkt. Ook dit verweer slaagt dus niet.
Tussenconclusie
2.17
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen van de ten gronde gevoerde verweren van [gedaagde01] slaagt.
Hoofdsom en rente
2.18
Op grond van artikel 3 van de overeenkomst moest [gedaagde01] op de hoofdsom een bedrag van € 7.000,00 per jaar aflossen, de eerste termijn op 1 juli 2015. Op 1 juli 2019 zou dan de volledige hoofdsom zijn betaald. Daarnaast moest [gedaagde01] op grond van artikel 4 op de jaarlijkse aflossingsdata de verschuldigde rente van 2,5% over de resterende hoofdsom betalen. Niet in geschil is dat aan deze aflossings- en renteverplichtingen niet is voldaan. [gedaagde01] wordt daarom veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, vermeerderd met de contractuele rente. De rechtbank begrijpt uit het gestelde in randnummer 17 van de dagvaarding, het petitum en productie 5 bij dagvaarding dat volgens [eiser01] de contractuele rente van 2,5% wordt gevorderd over een periode die aanvangt op 1 juli 2019. Nu niet van enige betaling door [gedaagde01] is gebleken en hij gedurende de looptijd van de overeenkomst jaarlijks een contractuele rentevergoeding was verschuldigd, zal de rechtbank uitgaan van de door [eiser01] genoemde begindatum.
2.19
[eiser01] vordert een veroordeling tot betaling binnen tien dagen na het wijzen van vonnis. De rechtbank zal de vordering (en hierna toegewezen vorderingen) op die wijze toewijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.2
[eiser01] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu in de aanmaning aan [gedaagde01] van 20 februari 2020 [5] geen betalingstermijn van veertien dagen is gegeven, ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. [6]
Proceskosten
2.21
[eiser01] maakt aanspraak op vergoeding van de proceskosten, waaronder de kosten van beslag. In het petitum van de dagvaarding noemt hij geen bedrag, maar achter randnummer 17 verwijst hij naar de producties met beslagstukken, kennelijk doelend op het beslagrekest, het exploot van beslaglegging en het exploot van overbetekening. [7] Voor het beslagrekest geldt het liquidatietarief van 1 punt. Voor wat betreft de explootkosten gaat het naar de rechtbank begrijpt om in totaal € 307,71 (€ 217,63 en
€ 90,08). Op grond van artikel 706 Rv kunnen de kosten van beslag van de beslagene worden teruggevorderd en de rechtbank zal, nu verder ook geen verweer hiertegen is gevoerd, deze kosten als onderdeel van de proceskosten (als “
overige explootkosten”) toewijzen.
2.22
[eiser01] vordert verder de integrale proceskosten. Volgens hem kan niet worden volstaan met het liquidatietarief omdat [gedaagde01] na aanmaning en beslaglegging zonder relevant verweer een substantiële vordering onbetaald laat. [eiser01] is zo ten onrechte gedwongen om kosten te maken en hij wenst zich bij akte uit te laten over de hoogte van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten. De rechtbank overweegt dat voor veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten alleen plaats kan zijn in buitengewone omstandigheden, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen als grond voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter, dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. [8] De rechtbank is van oordeel dat buitengewone omstandigheden zich hier niet voordoen. De proceskosten zullen daarom worden begroot op basis van het liquidatietarief.
2.23
[gedaagde01] is de partij die overwegend ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Hiertoe behoren ook de kosten van het deskundigenonderzoek waarvan [eiser01] het voorschot heeft voldaan en het salaris van de advocaat van [eiser01] volgens het liquidatietarief. De nakosten worden toegewezen zoals in het dictum vermeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser01] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
108,22
- griffierecht
952,00
- overige explootkosten
307,71
- kosten deskundige
2.299,00
- salaris advocaat
2.298,00
(3 punten × tarief III € 766,00)
Totaal:
5.964,93
Afgifte certificaat art. 53 verordening (EU) 1215/2012 [9]
2.24
Het verzochte certificaat zal (separaat) worden afgegeven.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1
veroordeelt [gedaagde01] tot betaling aan [eiser01] van € 35.000,00, te vermeerderen met de contractuele rente vanaf 1 juli 2019 tot de dag der algehele voldoening, een en ander binnen tien dagen na het wijzen van dit vonnis,
3.2
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, te voldoen binnen tien dagen na het wijzen van dit vonnis, aan de zijde van [eiser01] tot dit vonnis vastgesteld op € 5.964,93, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
3.3
veroordeelt [gedaagde01] in de na dit vonnis ontstane kosten, te voldoen binnen tien dagen na het wijzen van dit vonnis en begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde01] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
3.4
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5
beveelt de afgifte van het certificaat ex art. 53 van Verordening (EU) 1215/2012,
3.6
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Schouw en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2023.

Voetnoten

1.HR 19 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB5172.
2.HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:182 en de bij dat arrest horende conclusie van de Advocaat-Generaal van 13 oktober 2017, ECLI:NL:PHR:2017:1058.
3.HR 15 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0827 en HR 14 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4278.
4.P. 12 van het deskundigenbericht.
5.Productie 3 bij dagvaarding.
6.HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
7.Producties 7 t/m 9.
8.HR 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1934.
9.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking).