In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juni 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 7.472, welke later werd verminderd tot € 7.069. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, en de rechtbank behandelt de vraag of deze terecht is opgelegd en of er recht bestaat op immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de naheffingsaanslag niet had moeten opleggen zonder rekening te houden met de schadeverleden en de waardevermindering van de auto. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur de belastingplichtige niet mag benadelen door essentiële gebreken aan de auto niet in aanmerking te nemen bij de bepaling van de Bpm.
De rechtbank heeft ook de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 837 en het griffierecht van € 181 aan belanghebbende toegewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. De rechtbank benadrukt dat de uitspraak onherroepelijk wordt als er binnen zes weken geen rechtsmiddel wordt aangewend.