ECLI:NL:RBZWB:2023:47

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_2060
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering en rechtmatig verblijf van Unieburger

In deze zaak gaat het om de herziening van de bijstandsuitkering van eisers door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Het college heeft in een besluit van 30 december 2020 de bijstandsuitkering van eisers herzien en teruggevorderd over de periode van 24 augustus 2020 tot en met 31 december 2020, omdat eiseres niet rechtmatig in Nederland zou verblijven. Eiser, die de Duitse nationaliteit heeft, en eiseres, die de Spaanse nationaliteit heeft, hebben bezwaar gemaakt tegen deze herziening. De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 24 augustus 2020 geen rechtmatig verblijf meer had, maar dat er tijdens de bezwaarprocedure tegen het besluit van de IND over haar verblijfsstatus procedureel rechtmatig verblijf was. De rechtbank oordeelt dat het college de bijstandsuitkering pas vanaf 22 december 2020 had mogen wijzigen naar de norm voor gehuwden met een niet-rechthebbende partner. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit voor de periode van 24 augustus 2020 tot en met 21 december 2020. Tevens wordt het college opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar tegen de terugvordering van de bijstandsuitkering.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het betaalde griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2060 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser](eiser)
en [naam eiseres](eiseres), uit [plaatsnaam] , tezamen eisers
(gemachtigde: mr. H.K. Jap A Joe),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college), verweerder.

Inleiding

In het besluit van 30 december 2020 (het primaire besluit) heeft het college de bijstandsuitkering van eisers herzien en bepaald dat zij vanaf 24 augustus 2020 een uitkering naar de norm voor gehuwden met een niet-rechthebbende partner krijgen. Over de periode van 24 augustus 2020 tot en met 31 december 2020 wordt een bedrag van € 3.059,93 van hen teruggevorderd.
In het besluit van 1 april 2021 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Bij brief van 1 december 2022 heeft de rechtbank het college verzocht om schriftelijk antwoord te geven op haar vraag over het al dan niet rechtmatige verblijf van eiseres. Het college heeft daar op 6 december 2022 op gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, zijn gemachtigde, en namens het college [naam vertegenwoordiger] .

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres heeft de Spaanse nationaliteit. Eiser is oorspronkelijk afkomstig uit Duitsland, maar op 19 maart 1994 is aan hem het Nederlanderschap verleend. Eiser ontving een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Op 16 juni 2019 is eiser in Spanje met eiseres getrouwd en op 24 juni 2019 is zij bij hem in Nederland gaan wonen. Daarvan heeft eiser melding gemaakt bij het college. Daarop heeft het college de bijstandsuitkering bij besluit van 17 oktober 2019 met ingang van 16 juni 2019 gewijzigd naar de norm voor gehuwden met een niet-rechthebbende partner. Het daartegen door eiser ingestelde beroep is door deze rechtbank bij uitspraak van 30 september 2020 ongegrond verklaard. [1] Ter zitting heeft eiser verklaard dat het daartegen ingestelde hoger beroep is ingetrokken.
Met ingang van 17 oktober 2019 ontvingen eisers een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden.
Op 24 augustus 2020 heeft het college van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een melding ontvangen waarin staat dat eiseres niet rechtmatig in Nederland verblijft.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de IND over haar verblijfsstatus. Bij besluit van 22 december 2020 heeft de IND het bezwaar ongegrond verklaard. De verblijfstitel van eiseres in de Basisregistratie Personen (BRP) is daardoor op 23 december 2020 met ingang van 24 augustus 2020 gewijzigd naar code 41. Hieruit volgt dat het rechtmatig verblijf van eiseres is beëindigd. Het tegen het besluit van 22 december 2020 door eiseres ingestelde beroep is bij uitspraak van 23 juni 2021 door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, ongegrond verklaard. [2] Het besluit staat in rechte vast.
In het primaire besluit heeft het college op basis van de informatie van de IND de bijstandsuitkering van eisers per 24 augustus 2020 gewijzigd naar de norm voor gehuwden met een niet-rechthebbende partner. De teveel verstrekte uitkering over de periode van 24 augustus 2020 tot en met 31 december 2020 ter hoogte van € 3.059,93 wordt van eisers teruggevorderd. Eisers hebben hier bezwaar tegen gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Beroepsgronden
2. Eisers voeren aan dat het college een eigen verantwoordelijkheid heeft om het recht op bijstand vast te stellen. Een besluit van de IND of een registratie in de BRP is slechts een advies. Eiseres doet pogingen om deel te nemen aan het arbeidsproces, dat moet betrokken worden bij het besluit. Eiseres heeft zelfstandige rechten als Unieburger en kan deze ook ontlenen aan eiser. Volgens eisers is sprake van een motiveringsgebrek.
Beoordelingskader
3. Op grond van artikel 11, derde lid, van de Participatiewet kunnen bij algemene maatregel van bestuur andere hier te lande woonachtige vreemdelingen dan de in het tweede lid bedoelde voor de toepassing van deze wet met een Nederlander gelijk worden gesteld:
a. ter uitvoering van een verdrag dan wel van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, of
b. indien zij, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g of h, van die wet en zij aan de in die algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden voldoen.
Op grond van artikel 8 van de Vw, voor zover hier van belang, heeft de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist.
Op grond van artikel 73 van de Vw wordt de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning opgeschort totdat de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist.
Beoordeling
3. Het college heeft de herziening van de bijstandsuitkering van eisers niet beperkt tot een bepaalde periode. De door de rechtbank te beoordelen periode loopt daarom van de datum van de ingang van de herziening (24 augustus 2020) tot en met de datum van het primaire besluit (30 december 2020).
4. De rechtbank stelt voorop dat het college uit mag gaan van de juistheid van de verblijfsrechtelijke informatie zoals verstrekt door de IND. Het is immers de primaire verantwoordelijkheid van de staatssecretaris om te beoordelen of vreemdelingen hier te lande rechtmatig verblijven. De staatssecretaris heeft bij besluit op bezwaar van 22 december 2020 de vaststelling dat eiseres vanaf 24 augustus 2020 geen rechtmatig verblijf meer had, gehandhaafd. Tegen dit besluit heeft een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang opengestaan. Het college mocht dan ook uitgaan van de juistheid van de toepassing van het Unierecht.
5. In een brief van 1 december 2022 heeft de rechtbank het college, met een verwijzing naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 juli 2020 [3] , verzocht om antwoord te geven op de vraag of eiseres hangende de procedure tegen het besluit van de IND over haar verblijfsstatus procedureel rechtmatig verblijf had en daarmee valt onder artikel 11, derde lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet. In reactie hierop heeft het college bij brief van 6 december 2022 gesteld dat de gemachtigde van eisers desgevraagd aan het college heeft medegedeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening hangende de procedure tegen het besluit van de IND van 22 december 2020 is afgewezen, zodat er geen sprake was van rechtmatig verblijf. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres gesteld dat uit nader onderzoek is gebleken dat er nooit een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend.
6. Uit de door partijen verschafte informatie volgt dat er hangende de beroepsprocedure tegen het besluit van de IND van 22 december 2020 geen sprake was van een rechterlijke beslissing op grond waarvan uitzetting van eiseres achterwege diende te blijven, zodat artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw geen basis biedt voor gelijkstelling van eiseres met een Nederlander als bedoeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt echter dat de vreemdeling hangende het eerste rechtsmiddel tegen een besluit (in dit geval: bezwaar) wel (procedureel) rechtmatig verblijf houdt. [4] De behandeling van het bezwaar van eiseres is geëindigd op 22 december 2020, de dag waarop het bezwaar tegen de beëindiging van het rechtmatig verblijf van eiseres door de IND ongegrond is verklaard. Dat in dat besluit is geoordeeld dat eiseres vanaf 24 augustus 2020 geen rechtmatig verblijf in Nederland meer had, maakt niet dat met terugwerkende kracht geen (procedureel) rechtmatig verblijf bestond hangende de bezwaarprocedure, zoals het college ter zitting wel heeft gesteld. Het college kon de bijstandsuitkering daarom pas vanaf 22 december 2020 wijzigen naar de norm voor gehuwden met een niet-rechthebbende partner.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen voor zover het de herziening van de bijstand over de periode van 24 augustus 2020 tot en met 21 december 2020 betreft en de terugvordering, omdat deze ondeelbaar is, in zijn geheel.
Aan het primaire besluit kleeft hetzelfde gebrek als aan het bestreden besluit. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen voor zover het de herziening van bijstand over de periode van 24 augustus 2020 tot en met 21 december 2020 betreft.
Het college zal een nieuwe berekening van het terug te vorderen bedrag moeten maken. Nu het hier gaat om een financiële uitwerking die de rechtbank niet zelf kan maken, zal het college worden opgedragen in zoverre opnieuw te beslissen op het bezwaar tegen het primaire besluit met inachtneming van deze uitspraak.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.868,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting in bezwaar, met een waarde per punt van € 597,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit voor zover het de herziening van bijstand over de periode van 24 augustus 2020 tot en met 21 december 2020 en de terugvordering betreft;
  • herroept het primaire besluit voor zover het de herziening van bijstand over de periode van 24 augustus 2020 tot en met 21 december 2020 betreft en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar over de terugvordering in het primaire besluit met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.868,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 3 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 2 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2923 en 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4212.