ECLI:NL:RBZWB:2023:5075

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2123
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering en terugvordering voorschot wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft eiseres, een alleenstaande ouder met drie kinderen, een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend bij Baanbrekers, de uitvoeringsorganisatie voor sociale zaken. Haar aanvraag werd afgewezen op de grond dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met haar partner, met wie zij twee kinderen heeft. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar Baanbrekers heeft het bezwaar gedeeltelijk ongegrond verklaard en gedeeltelijk gegrond, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft de zaak op 6 juni 2023 behandeld, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van Baanbrekers.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres zich op 20 augustus 2021 bij Baanbrekers heeft gemeld voor bijstand, nadat haar WIA-uitkering was beëindigd. Eiseres betoogde dat er geen gezamenlijke huishouding was, omdat haar partner niet op haar adres stond ingeschreven en niet zijn hoofdverblijf bij haar had. De rechtbank oordeelde echter dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van de partner van eiseres in haar woning lag, gezien de frequentie van zijn bezoeken en de zorg die hij voor de kinderen droeg. De rechtbank concludeerde dat Baanbrekers terecht had geoordeeld dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, waardoor de aanvraag voor bijstandsuitkering werd afgewezen.

Daarnaast werd de terugvordering van het voorschot van € 896,15 door Baanbrekers gerechtvaardigd, omdat er geen recht op bijstand was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, wat betekende dat het bestreden besluit van Baanbrekers standhield. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres was om aan te tonen dat er geen gezamenlijke huishouding was, wat zij niet had kunnen doen. De uitspraak werd gedaan door mr. J. van Alphen op 18 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2123 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.N.G. Brok),
en
het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers(Baanbrekers), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft een aanvraag gedaan voor een bijstandsuitkering. Baanbrekers heeft deze aanvraag afgewezen en het betaalde voorschot teruggevorderd.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 16 maart 2022 heeft Baanbrekers het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond en tegen het primair besluit III gegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Baanbrekers heeft op 11 mei 2022 gereageerd op het beroep met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde en namens Baanbrekers [naam vertegenwoordiger] .

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres is een alleenstaande ouder met drie kinderen. Zij heeft twee kinderen met [naam partner] ( [naam partner] ). Eiseres heeft zich op 20 augustus 2021 gemeld bij Baanbrekers voor een bijstandsuitkering, omdat haar WIA-uitkering per 14 september 2021 werd beëindigd. Bij het gesprek van 12 oktober 2021 heeft eiseres aangegeven dat [naam partner] iedere dag langskomt om te helpen, omdat zij last heeft van het carpaal tunnelsyndroom en daardoor haar handen niet goed kan gebruiken.
Bij besluit van 19 oktober 2021 (primair besluit I) heeft Baanbrekers de aanvraag van eiseres voor een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande afgewezen, omdat zij een gezamenlijke huishouding voert met [naam partner] .
Bij besluit van 1 december 2021 (primair besluit II) is het verstrekte voorschot (€ 896,15) door Baanbrekers teruggevorderd.
Bij besluit van 10 november 2021 (primair besluit III) is de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand voor onder andere de kosten van bewindvoering buiten behandeling gesteld, omdat zij niet alle benodigde informatie heeft verstrekt.
Eiseres heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Eiseres heeft hangende de bezwaarprocedure tegen het primaire besluit I een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 20 december 2021 afgewezen. [1]
Met het bestreden besluit van 16 maart 2022 heeft Baanbrekers het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond en tegen het primair besluit III gegrond verklaard. Baanbrekers stelt dat de aanvraag voor bijzondere bijstand niet buiten behandeling had mogen worden gesteld, maar had moeten worden afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Beroepsgronden
2. Eiseres heeft betoogd dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding. [naam partner] is de vader van haar jongste twee kinderen, maar heeft niet zijn hoofdverblijf in haar woning. Hij staat niet ingeschreven op haar adres en ook uit haar verklaring tijdens het gesprek van 12 oktober 2021 volgt niet dat sprake is van hoofdverblijf in dezelfde woning. Daarnaast stelt eiseres dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat het merendeel van de internetlinks van de heimelijke waarnemingen niet (meer) werken en Baanbrekers geen enkel onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke woonsituatie. Volgens haar is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Ook stelt eiseres dat maatwerk moet worden geleverd op grond van artikel 18 van de Participatiewet en dat Baanbrekers op grond van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alle rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen dient af te wegen. [naam partner] kwam enkel langs om de kinderen te verzorgen wat voor eiseres niet mogelijk is vanwege haar medische toestand.
Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat geen sprake is van een gezamenlijke huishouding is eiseres van mening dat de aanvraag voor bijzondere bijstand ten onrechte is afgewezen. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat wel sprake is van een gezamenlijke huishouding dan stelt eiseres dat toch recht op bijzondere bijstand bestaat op grond van artikel 2:1, derde lid, van de Beleidsregels bijzondere bijstand 2019 (Bbb 2019) aangezien zij in de minnelijke schuldregeling zat ten tijde van de in het geding zijnde periode.
Verweerschrift
3. Baanbrekers is van mening dat het feitelijk aan eiseres was om aan te tonen dat zij bijstandsbehoeftig was. De rechtbank heeft in de voorlopige voorzieningenprocedure overwogen dat Baanbrekers geen onderzoek hoefde te doen naar de feitelijke woonsituatie als deze vanuit het gesprek reeds duidelijk was. Baanbrekers is van mening dat gelet op de verklaringen van eiseres de conclusie mag worden getrokken dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van [naam partner] - en daarmee zijn hoofdverblijf - in de woning van eiseres lag. Dat geen sprake zou zijn van een (affectieve) relatie maakt dit niet anders. Ook kan het aantal nachten dat wordt doorgebracht op het adres van de uitkeringsgerechtigde weliswaar een belangrijk argument zijn, maar dit is geen voorwaarde om te kunnen spreken van een hoofdverblijf. Baanbrekers ziet verder geen aanleiding of mogelijkheid om op grond van artikel 18 van de Participatiewet maatwerk toe te passen. Ten aanzien van de bijzondere bijstand wordt opgemerkt dat eiseres deze had moeten aanvragen als zijnde gehuwd, waarbij ook de inkomens- en vermogensgegevens van [naam partner] van belang zouden zijn.
Wet- en regelgeving
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Oordeel van de rechtbank
Algemene bijstand
5. In geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 20 augustus 2021 tot en met 19 oktober 2021.
5.1
Het gaat hier om een besluit tot afwijzing van een aanvraag en de terugvordering van het verstrekte voorschot. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die inwilliging van die aanvraag noodzakelijk maken. In dat kader moet de aanvrager de nodige duidelijkheid verschaffen en volledige openheid van zaken geven. Vervolgens is het aan de bijstandsverlenende instantie om in het kader van de onderzoekplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. [2]
5.2
Tussen partijen is in geschil of eiseres in de te beoordelen periode op het opgegeven adres een gezamenlijke huishouding voerde met [naam partner] , op grond van artikel 3, derde en vierde lid onder b, van de Participatiewet.
5.3
Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [3] volgt dat voor de beantwoording van deze vraag relevant is dat de aanwezigheid van een onweerlegbaar rechtsvermoeden zonder nader onderzoek leidt tot de vaststelling dat sprake is van een gezamenlijke huishouding. Aangezien vaststaat dat uit de relatie van eiseres en [naam partner] twee kinderen zijn geboren, is voor de beantwoording van de vraag of gedurende de periode in geding sprake was van een gezamenlijke huishouding bepalend of eiseres en [naam partner] hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. Eiseres en [naam partner] stonden in de te beoordelen periode op verschillende adressen in de BRP ingeschreven. Dat staat echter op zichzelf niet in de weg aan het hebben van een hoofdverblijf in dezelfde woning. [4]
5.4
Het hoofdverblijf van iemand ligt daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven ligt. Het antwoord op de vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Anders dan eiseres stelt blijven de aard van de relatie van haar en [naam partner] en hun subjectieve beleving voor de toepassing van de Participatiewet buiten beschouwing. [5]
5.5
De rechtbank overweegt dat het, gelet op het hiervoor overwogene, aan eiseres is om aannemelijk te maken dat [naam partner] niet zijn hoofdverblijf bij haar had. Uit haar verklaringen blijkt echter het tegenovergestelde. De centrale vraag in dit geschil is waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven lag in de te beoordelen periode. Eiseres heeft op
12 oktober 2021 tijdens een gesprek in het kader van de aanvraag bij Baanbrekers een verklaring afgelegd. Zij heeft onder meer verklaard dat [naam partner] elke dag langskomt om te helpen met de zorg voor de kinderen (’s ochtends aankleden, douchen en ’s avonds in bed leggen), dat ze elke dag samen zijn, dat hij elke dag na zijn werk bij haar doucht en mee-eet, dat er kleding van hem in haar woning ligt, dat hij in het weekend en in vakanties bij haar is en dan bij haar blijft slapen. Verder heeft eiseres verklaard dat het voor de kinderen en voor mensen die haar niet kennen net is alsof zij en [naam partner] samen zijn. Ook op de zitting bij de behandeling van de voorlopige voorziening heeft eiseres verklaard dat [naam partner] in die periode bij haar langs kwam voordat hij ’s ochtends naar zijn werk ging, weer terugkwam als hij klaar was met werken, bleef eten en de kinderen naar bed bracht. In de weekenden bleef hij daarnaast ook slapen. [6] Uit deze verklaringen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van [naam partner] in de te beoordelen periode bij de kinderen en eiseres lag en aldus in de woning van eiseres. Dat er in de ogen van eiseres geen sprake was van een traditionele affectieve relatie, maar enkel een helpende hand van een vader die verantwoording neemt voor zijn kinderen, maakt dat - hoe wrang ook - niet anders, omdat de aard van de relatie er niet toe doet. Ook het feit dat [naam partner] bij zijn broer staat ingeschreven in de BRP, maakt niet dat het zwaartepunt van zijn leven niet bij eiseres en haar kinderen lag in die periode. Baanbrekers mocht dan ook de aanvraag van eiseres voor een uitkering voor een alleenstaande op deze grond afwijzen.
5.6
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek door Baanbrekers zorgvuldig is geweest. In een aanvraagsituatie hoeft Baanbrekers geen nader onderzoek te doen naar de feitelijke woonsituatie als de situatie vanuit het gesprek hen duidelijk is. Nu Baanbrekers de internetwaarnemingen niet ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit, is het in deze procedure ook niet van belang dat de linkjes niet (meer) werken. Baanbrekers heeft de informatie van internet namelijk niet belastend geacht.
5.7
Uit vaste rechtspraak van de CRvB [7] volgt dat voor afstemming van de bijstand in de zin van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet pas ruimte bestaat, als is vastgesteld dat sprake is van een recht op bijstand. De rechtbank is met Baanbrekers van oordeel dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, waardoor het argument van eiseres dat de bijstand moet worden afgestemd niet slaagt.
Terugvordering
6. Op grond van artikel 58, tweede lid, onder d, van de Participatiewet kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat. Gelet op hetgeen met betrekking tot het bestreden besluit is overwogen was Baanbrekers bevoegd met toepassing van artikel 58, tweede lid, onder d, van de Participatiewet een bedrag van € 896,15 van eiseres terug te vorderen. Dringende redenen om van terugvordering af te zien zijn gesteld noch gebleken.
6.1
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Baanbrekers naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden is overgegaan tot afwijzing van de aanvraag voor een bijstandsuitkering en de terugvordering van het verstrekte voorschot.
Bijzondere bijstand
7. In geval van een aanvraag om bijzondere bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijzondere bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 7 september 2021 tot en met
10 november 2021.
7.1
Ten aanzien van de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand voor diverse kosten, onder meer kosten van bewindvoering en rechtsbijstand, heeft Baanbrekers naar het oordeel van de rechtbank de aanvraag in het bestreden besluit terecht afgewezen in plaats van buitenbehandeling gesteld. Eiseres heeft de aanvraag als alleenstaande ingediend. Door Baanbrekers werd verzocht de aanvraag aan te vullen met gegevens van [naam partner] . Deze gegevens zijn niet verstrekt en Baanbrekers had bij het primaire besluit III derhalve de aanvraag buitenbehandeling gesteld. Aangezien eiseres betwist een gezamenlijke huishouding te hebben met [naam partner] heeft Baanbrekers naar het oordeel van de rechtbank terecht in het bestreden besluit de aanvraag voor bijzondere bijstand afgewezen onder verwijzing naar de afwijzingsgrond van de bijstandsaanvraag.
7.2
Verder stelt eiseres dat er recht op bijzondere bijstand bestaat op grond van artikel 2:1, derde lid, van de Bbb 2019 aangezien zij in de minnelijke schuldregeling zat ten tijde van de in het geding zijnde periode. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat het derde lid van artikel 2:1 Bbb 2019 moet worden gezien als een lex specialis van het eerste lid. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet. Aangezien vaststaat dat eiseres met [naam partner] een gezamenlijke huishouding voert, moet op grond van artikel 2:1, eerste lid, Bbb 2019 ook de draagkracht van [naam partner] mee worden genomen bij de berekening van de totale omvang van de draagkracht. Omdat de aanvraag voor bijzondere bijstand is gedaan naar de norm van een alleenstaande, is de aanvraag naar het oordeel van de rechtbank terecht door Baanbrekers afgewezen.
Overig
8. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat eiseres op de zitting bij de behandeling van de voorlopige voorziening heeft verklaard dat zij weet dat er aan het ontvangen van bijstand regels zijn verbonden en zij begrijpt dat een gezamenlijke huishouding wordt aangenomen als [naam partner] zo vaak bij haar verblijft, maar dat zij niet zonder zijn hulp kan door haar medische beperkingen. De voorzieningenrechter heeft partijen in overweging gegeven hierover in het kader van een nieuwe aanvraag in overleg te treden.
8.1
Eiseres heeft op de zitting bij de behandeling van de bodemprocedure verklaard dat [naam partner] niet meer langskomt en dat zij inmiddels een bijstandsuitkering ontvangt. Haar dochter van vijftien jaar oud zou nu veel meehelpen in het huishouden. Zij zou het fijn vinden als deze huishoudelijke hulp weer door [naam partner] wordt ingevuld. De rechtbank heeft partijen in overweging gegeven om een Wmo-melding te maken door eiseres en daarna samen met Baanbrekers en de Wmo-consulent in overleg te treden met elkaar over de mogelijkheden hiervoor.

Conclusie en gevolgen

9. Omdat de beroepsgronden van eiseres niet slagen, wordt het beroep ongegrond verklaard. Dat betekent dat het bestreden besluit stand kan houden.
9.1
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, worden de proceskosten van eiseres niet vergoed. Ook krijgt eiseres het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 18 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet (Pw)
Artikel 3, derde en vierde lid onder b
3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;
Artikel 18, eerste lid
Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Artikel 35, eerste lid
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Artikel 58, tweede lid onder d
2. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
d. ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;
Beleidsregels bijzondere bijstand 2019 (Bbb 2019)
Artikel 2:1 eerste en derde lid Bbb 2019
1. Bijzondere bijstand wordt verleend met inachtneming van de draagkracht van de belanghebbende en zijn gezin.
3. De belanghebbende in de Wsnp of een vergelijkbaar traject van minnelijke schuldsanering, wordt voor de duur van de schuldsanering geacht geen draagkracht uit inkomen te hebben.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
2.Zie bijvoorbeeld zie de uitspraak van de CRvB van 31 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:831.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1007, r.o. 4.2.
4.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:556, r.o. 2.3.2.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 14 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:929 en van 26 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:616.
6.Zie de uitspraak van de voorlopige voorzieningenrechter van 20 december 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6513, r.o. 6.5.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3059, r.o. 4.3.