ECLI:NL:RBZWB:2023:6333

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
22/2538
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2015

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 september 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 behandeld. De inspecteur had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het buiten de bezwaartermijn was ingediend. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die op 20 december 2017 was opgelegd, maar pas op 23 februari 2022 bezwaar ingediend. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de bezwaartermijn was verstreken. De rechtbank concludeert dat het aanslagbiljet correct was geadresseerd en dat de verzending aannemelijk is gemaakt. Belanghebbende heeft niet kunnen aantonen dat hij het aanslagbiljet niet heeft ontvangen, en de rechtbank wijst erop dat hij zelf verantwoordelijk is voor het bijhouden van zijn postadres. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2538

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. L.J. de Rijke),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 19 april 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 opgelegd, alsmede bij gelijktijdige beschikkingen een verzuimboete opgelegd (de boetebeschikking) en belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 23 februari 2022, ontvangen door de inspecteur op 25 februari 2022, bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2015. De inspecteur heeft naar aanleiding daarvan op 19 april 2022 twee beslissingen genomen: (i) hij heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn, en (ii) hij heeft besloten om de aanslag IB/PVV 2015 niet ambtshalve te verminderen, vanwege overschrijding van de vijfjaarstermijn. Het beroep van belanghebbende richt zich – zo heeft de gemachtigde ter zitting verklaard – alleen tegen de eerste beslissing: de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2015.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde, en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV 2015 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van belanghebbende, de beroepsgronden.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV 2015 terecht niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende stond van 1 februari 2016 tot 15 september 2020 in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het [adres 1] in Marokko. Daarvoor woonde hij in Nederland.
4.1.
Belanghebbende is uitgenodigd om aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 te doen. De uitnodiging is gedagtekend 28 februari 2016 en geadresseerd aan belanghebbende op het [adres 2] te [plaats 2] . De inspecteur heeft op 30 maart 2016 een verzoek ontvangen tot uitstel voor het doen van de aangifte IB/PVV 2015. Het betreft een verzoek via de ‘Becon’ regeling. De termijn voor het doen van aangifte IB/PVV is naar aanleiding van het uitstelverzoek verlengd tot 1 mei 2017. Na afloop van die termijn is belanghebbende herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte. De herinnering en de aanmaning zijn geadresseerd aan belanghebbende op het [adres 1] , Marokko.
4.2.
De inspecteur heeft ambtshalve met dagtekening 20 december 2017 de aanslag IB/PVV 2015 en de boete- en belastingrentebeschikkingen aan belanghebbende opgelegd. Het aanslagbiljet, met de daarin vervatte beschikkingen, is geadresseerd aan belanghebbende op het [adres 1], Marokko.
4.3.
Belanghebbende heeft een gestempelde verklaring van het hoofd van de [gemeente] te Marokko met dagtekening 19 juni 2023 overgelegd, waarin – voor zover hier van belang – het volgende staat vermeld:
“Verklaart dat de operatie van toewijzing van adressen en nummers in de wijken en straten in [gemeente] in de [provincie] waaronder de [wijk] thans gaande is in het kader van modernisering en vernieuwing ten einde de bezorging van post te garanderen.”

Motivering

5. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2015 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Daartoe voert belanghebbende aan dat de adressering op het aanslagbiljet onjuist is, dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat het aanslagbiljet aan hem is verzonden en dat hij het aanslagbiljet ook nooit heeft ontvangen. Volgens belanghebbende is hij pas na terugkomst in Nederland geconfronteerd met een mededeling verrekening van 23 februari 2022 en was hij dus niet eerder dan 23 februari 2022 op de hoogte van het bestaan van de aanslag IB/PVV 2015. Belanghebbende meent dat zijn bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2015 tijdig is gemaakt, omdat hij meteen op 23 februari 2022 bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2015. De inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
Adressering
6. Ter zitting is namens belanghebbende toegelicht dat de inspecteur een onjuiste straatnaam heeft vermeld op het aanslagbiljet. Volgens belanghebbende is de juiste schrijfwijze van de [straatnaam] ’. Ter onderbouwing daarvan wijst belanghebbende op een leveringsakte van de woning, die als bijlage 11 bij het verweerschrift van de inspecteur is gevoegd.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat een onjuiste adressering in beginsel voor rekening van de inspecteur komt, tenzij de onjuiste adressering niet aan hem te wijten is. [1] Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval de onjuiste adressering niet aan de inspecteur te wijten. De inspecteur werkt met een centraal systeem waarbij voor de adressering als hoofdregel wordt aangesloten bij de BRP. De adressering op het aanslagbiljet komt exact overeen met het adres dat op het moment van de dagtekening van het aanslagbiljet was opgenomen in de BRP. De inspecteur mag uitgaan van het in de BRP geregistreerde adres zoals dit door belanghebbende bij de gemeente is doorgegeven, tenzij er aanleiding bestaat om van dat adres af te wijken. Gesteld noch gebleken is dat er in dit geval aanleiding voor de inspecteur bestond om van het in de BRP geregistreerde adres af te wijken. De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht het aanslagbiljet geadresseerd aan het adres dat stond geregistreerd in de BRP. De mogelijk verkeerde adressering komt voor rekening van belanghebbende.
Verzending
7. Belanghebbende betwist de verzending van het aanslagbiljet. Ter zitting is namens belanghebbende toegelicht dat in de door de inspecteur overgelegde verzendrapportage van het aanslagbiljet staat dat het aanslagbiljet zou behoren tot een batch met eindproductnummer [nummer] , dat deze batch aan PostNL is aangeboden en dat deze batch als ‘Overige (Europa, RvdW en VOW)’ is verzonden. Volgens belanghebbende blijkt echter uit de onderliggende stukken dat het merendeel van de batch met eindproductnummer [nummer] niet als ‘Overige (Europa, RvdW en VOW)’ is verzonden, maar als 48-uurs en 72-uurs post. Belanghebbende verbindt daaraan de conclusie dat de inspecteur niet heeft aangetoond dat zijn aanslagbiljet is verzonden door PostNL in de batch met eindproductnummer [nummer] . Verder wijst belanghebbende erop dat de postvervoersbedrijven Sandd en PostNL beide een overeenkomst hebben met de belastingdienst om documenten zoals een aanslagbiljet te verzenden per 48-uurs post en 72-uurs post. Belanghebbende verbindt daaraan – naar de rechtbank begrijpt – de conclusie dat het voor hem niet is na te gaan of een document behorend tot de batch [nummer] als ‘Overige (Europa, RvdW en VOW)’, als 48-uurs post of als 72-uurs post door PostNL of door Sandd is verzonden.
7.1.
Omdat belanghebbende de verzending van het aanslagbiljet betwist, dient de inspecteur die verzending aannemelijk te maken. [2] Daartoe zal de inspecteur mede aannemelijk moeten maken dat, en aan welk, postvervoersbedrijf het desbetreffende stuk is aangeboden. [3] De inspecteur heeft daartoe een verzendrapportage overgelegd.
7.2.
Uit de door de inspecteur overgelegde verzendrapportage, in samenhang bezien met de toelichting die de inspecteur daarop ter zitting heeft gegeven, leidt de rechtbank af dat het aanslagbiljet ter verzending is aangeboden aan het postvervoersbedrijf PostNL. Dat er ook stukken uit de batch met eindproductnummer [nummer] per 48-uurs post en 72-uurs post zijn verzonden, betekent nog niet dat het aanslagbiljet van belanghebbende mogelijk ook per 48-uurs post of 72-uurs post is verzonden. Daarvoor bevatten de verzendrapportage en de daarbij behorende stukken geen enkele aanwijzing. Verder gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van belanghebbende dat ook Sandd een overeenkomst heeft met de belastingdienst om stukken per 48-uurs post en 72-uurs post te verzenden, aangezien uit de verzendrapportage volgt dat in dit geval de post is aangeboden aan PostNL en niet (mogelijk ook) aan Sandd.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur – gelet op het voorgaande –de verzending (terpostbezorging) van het aanslagbiljet aannemelijk gemaakt. Al hetgeen belanghebbende voor het overige op het punt van de verzending heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Ontvangst
8. Als regel geldt dat de omstandigheid dat een poststuk is verzonden naar een juist adres (zie hiervoor onder 6.1. en 7.3.), het vermoeden van ontvangst of aanbieding op dat adres rechtvaardigt. Het is aan belanghebbende om dat vermoeden te ontzenuwen.
8.1.
Belanghebbende stelt dat hij het aanslagbiljet niet heeft ontvangen. Daartoe voert hij aan dat de postbezorging in de [wijk] , waar hij woonde, te wensen over liet. Ter onderbouwing daarvan wijst belanghebbende op de verklaring van het hoofd van de [gemeente] te Marokko (zie 4.3), waaruit volgens belanghebbende blijkt dat een operatie van toewijzing van adressen en nummers in (onder meer) de [wijk] nodig was omdat de postbezorging in die wijk daarvoor niet was te garanderen.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd niet het vermoeden van ontvangst of aanbieding van het aanslagbiljet op het adres waaraan het aanslagbiljet is geadresseerd ontzenuwd. De verklaring van het hoofd van de [gemeente] te Marokko is van 19 juni 2023. In de verklaring wordt een op dat moment gaande operatie beschreven. Uit de verklaring blijkt niet dat die operatie al in 2017 gaande was, noch dat de postbezorging op het adres van belanghebbende in 2017 niet te garanderen viel, zeker niet omdat belanghebbende kennelijk in 2017 al over een huisnummer beschikte. Verder overweegt de rechtbank dat voor zover belanghebbende op de hoogte was van de omstandigheid dat de postbezorging op zijn adres in Marokko te wensen overliet, hij daarop actie had kunnen en moeten ondernemen. Immers, belanghebbende woonde in 2017 al bijna twee jaar in Marokko en hij moet hebben geweten – gelet op de adressering van de uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV 2015 aan zijn Nederlandse adres en het daarna gevraagde ‘Becon-uitstel’ – dat hij nog openstaande aangifteverplichtingen in Nederland had.
Tijdigheid bezwaar
9. Omdat de rechtbank aannemelijk acht dat het aanslagbiljet is verzonden naar een juist adres en belanghebbende er niet in is geslaagd om het vermoeden van ontvangst van het aanslagbiljet te ontzenuwen, stelt de rechtbank vast dat de bezwaartermijn is gaan lopen op donderdag 21 december 2017 (de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet) en geëindigd is op 1 februari 2017. Belanghebbende heeft pas bij brief met dagtekening 23 februari 2022 bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2015. Dat betekent dat belanghebbende ruim buiten de bezwaartermijn, en daarmee te laat, bezwaar heeft gemaakt.
9.1.
Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd welke het oordeel kunnen dragen dat het indienen van het bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn verschoonbaar is. [4] De inspecteur heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2015 in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 september 2023 door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’sHertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 3 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1935 en Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1885, rov. 3.4.2.
2.Hoge Raad 25 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:1004.
3.Vgl. Hoge Raad 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875 en Hoge Raad 20 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:41.
4.Artikel 6:11 van de Awb.