ECLI:NL:RBZWB:2023:6373

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5269
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van huur- en zorgtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen en terugvordering van teveel ontvangen toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen de herziening van zijn huurtoeslag en zorgtoeslag over het jaar 2020 beoordeeld. De Belastingdienst/Toeslagen had op 9 maart 2022 de definitieve vaststelling van het recht van eiser op huurtoeslag en zorgtoeslag herzien, waarbij een terugvordering van teveel ontvangen toeslagen werd ingesteld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze herziening, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank constateert dat de Belastingdienst/Toeslagen de wettelijke beslistermijn voor het bezwaar heeft overschreden, maar oordeelt dat dit niet automatisch leidt tot vernietiging van het besluit. De rechtbank benadrukt dat eiser zelf ook in gebreke had moeten stellen en dat de overschrijding van de termijn geen fatale gevolgen heeft.

De rechtbank gaat verder in op de herziening van de toeslagen, waarbij het inkomen van eiser door de Belastingdienst/Toeslagen werd vastgesteld op € 29.907,-, wat leidde tot een lager recht op huur- en zorgtoeslag. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht is uitgegaan van dit inkomen, maar dat er bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van terugvordering af te zien. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een dubbeltelling in het verzamelinkomen, wat de herziening van de toeslagen onterecht maakt. Hierdoor wordt het beroep van eiser gegrond verklaard en wordt het bestreden besluit vernietigd voor zover het betreft de terugvordering van de huur- en zorgtoeslag. De rechtbank bepaalt dat de Belastingdienst/Toeslagen het griffierecht van eiser moet vergoeden en de proceskosten dient te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5269 HUUR

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

Belastingdienst/Toeslagen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser inzake zijn recht op huurtoeslag en zorgtoeslag over het jaar 2020.
1.1.
Met het besluit van 9 maart 2022 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve vaststelling van het recht van eiser op huurtoeslag en zorgtoeslag voor het jaar 2020 herzien en de teveel betaalde toeslag teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 18 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is de Belastingdienst/Toeslagen bij dat besluit gebleven.
1.2.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens de Belastingdienst/Toeslagen [naam 1] en [naam 2] .

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
2. In geschil is het jaar 2020.
Met het besluit van 21 februari 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan eiser een voorschot huurtoeslag toegekend van € 1.417,-.
Met het besluit van 29 december 2020 is aan eiser een voorschot zorgtoeslag verleend van € 224,-.
Naar aanleiding van een melding van de Basis Registratie Inkomen (BRI) dat eiser een jaarinkomen heeft van € 22.588,- heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van eiser op zorgtoeslag definitief berekend. Met het besluit van 1 oktober 2021 is dit recht definitief vastgesteld op € 1.093,-.
De definitieve berekening van het recht op huurtoeslag heeft de Belastingdienst/Toeslagen met het besluit van 12 november 2021 gedaan. Daarbij is het recht op huurtoeslag definitief vastgesteld op € 3.090,-.
Op 2 februari 2022 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een melding van de Basisregistratie Inkomen (BRI) ontvangen dat het jaarinkomen van eiser gewijzigd is naar € 29.907,-.
Met het primaire besluit van 9 maart 2022 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve berekening van het recht op huurtoeslag herzien naar € 1.214,-. Hierdoor is een terugvordering van € 1.927,- aan ten onrechte ontvangen huurtoeslag ontstaan. De definitieve berekening van het recht op zorgtoeslag is herzien naar € 101,-. Daarbij is een terugvordering ontstaan van ten onrechte ontvangen zorgtoeslag van € 1.019,-.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Standpunt eiseres
4. Eiser heeft, kort samengevat, aangevoerd dat de Belastingdienst/Toeslagen te laat is met het nemen van de beslissing op bezwaar. Tot tweemaal toe is de termijn overschreden.

Oordeel van de rechtbank

Overschrijding beslistermijn
5.1
De rechtbank stelt vast, en de Belastingdienst/Toeslagen heeft erkend, dat de Belastingdienst/Toeslagen, door pas op 18 oktober 2022 op het bezwaar van eiser te beslissen, de wettelijke termijn voor het beslissen op het bezwaar heeft overschreden. Dit betekent echter niet dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De termijnen voor het beslissen op bezwaar, vermeld in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zijn namelijk geen fatale termijnen. Er is geen wettelijke bepaling en ook anderszins rechtens geen grondslag om een beslissing op bezwaar die te laat is genomen om die reden te vernietigen.
5.2
Het had op de weg van eiser gelegen om de Belastingdienst/Toeslagen (tijdig) in gebreke te stellen toen een beslissing op zijn bezwaar binnen de daarvoor geldende termijn uitbleef. Dat eiser dit heeft nagelaten, dient naar het oordeel van de rechtbank voor zijn rekening en risico te komen.
Herziening
5.3
De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur voor de inkomstenbelasting (in de volksmond: Belastingdienst blauw) en de Belastingdienst/Toeslagen (Belastingdienst rood) twee verschillende bestuursorganen zijn, die los van elkaar staan en hun eigen bevoegdheden hebben. De inspecteur voor de inkomstenbelasting is bevoegd het verzamelinkomen en het vermogen vast te stellen. De Belastingdienst/Toeslagen is bevoegd de inkomensafhankelijke regelingen (toeslagen) uit te voeren.
5.4
De Belastingdienst/Toeslagen dient bij de bepaling van het recht op toeslag uit te gaan van het inkomensgegeven zoals vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting. Het verzamelinkomen dat in de aanslag inkomstenbelasting is opgenomen is het toetsingsinkomen voor de vaststelling van het recht op toeslagen. De inspecteur voor de inkomstenbelasting plaatst het vastgestelde verzamelinkomen in de BRI. Volgens vaste jurisprudentie [1] hoeven de Belastingdienst/Toeslagen en de bestuursrechter zich daardoor niet in te laten met de vraag of het verzamelinkomen wel op het juiste bedrag is vastgesteld. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen en de bestuursrechter verplicht zijn om uit te gaan van de inkomensgegevens, zoals vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting.
5.5
Niet in geschil is dat de Belastingdienst/Toeslagen is uitgegaan van het door de inspecteur voor de inkomstenbelasting gewijzigde inkomen van € 29.907,- en dat op grond van dat inkomen een lager recht op huur- en zorgtoeslag voor het jaar 2020 bestaat dan eerder is toegekend. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de Belastingdienst/Toeslagen om die reden de definitieve vaststelling van eisers recht op huur- en zorgtoeslag over 2020 heeft mogen herzien naar een bedrag van € 101,- aan zorgtoeslag en € 1.214,- aan huurtoeslag.
Terugvordering
5.6
Vast staat dat eiser als gevolg van de herziening meer huur- en zorgtoeslag voor het jaar 2020 heeft ontvangen dan waar hij op basis van de nu voorliggende stukken recht op had.
5.7
In artikel 26, eerste lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is bepaald dat indien een herziening van een tegemoetkoming of voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, de betrokkene het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is. Achterliggende gedachte is dat het gaat om publieke middelen die rechtmatig besteed moeten worden. Inmiddels heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) bepaald dat artikel 26 van de Awir niet langer zo moet worden uitgelegd dat dwingend voorgeschreven is dat de Belastingdienst/Toeslagen het gehele bedrag dat de belanghebbende is verschuldigd terugvordert. [2] De Belastingdienst/Toeslagen moet bij het besluit tot terugvordering de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen en kan onder bijzondere omstandigheden van terugvordering afzien of het terug te vorderen bedrag matigen. [3] Die belangenweging komt erop neer dat de nadelige gevolgen van het terugvorderingsbesluit voor eiser niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
5.8
In het bestreden besluit en het verweerschrift is door Belastingdienst/Toeslagen toegelicht dat de hiervoor genoemde uitspraken van de AbRS hebben ertoe geleid dat de Belastingdienst/ Toeslagen beleidsregels heeft opgesteld, namelijk het Verzamelbesluit Toeslagen van 21 januari 2021 [4] (het Verzamelbesluit). In het Verzamelbesluit is vermeld dat alleen bijzondere omstandigheden zich kunnen verzetten tegen (gehele) terugvordering.
5.1
De rechtbank stelt vast dat in het verweerschrift en ter zitting is toegelicht dat de terugvordering in dit geval het gevolg is van een wijziging in het verzamelinkomen volgens de BRI. Hoewel de Belastingdienst/Toeslagen niet de instantie is die dit verzamelinkomen vaststelt en mag of kan wijzigen - dit is voorbehouden aan de inspecteur voor de inkomstenbelasting - heeft de Belastingdienst/Toeslagen wel geconstateerd dat er in de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2020 abusievelijk tweemaal een bedrag van
€ 7.319,- door het UWV wordt vermeld, terwijl dit bedrag slechts eenmaal opgenomen had moeten worden. In het eerder vastgestelde verzamelinkomen van € 22.588,- was dit bedrag van € 7.319,- ook reeds opgenomen.
Het bedrag van € 7.319,- is exact het verschil tussen de inkomensgegevens van de definitieve berekening (namelijk een inkomen van € 22.588,-) en de inkomensgegevens van de herziene definitieve berekening (namelijk een inkomen van € 29.907,-), zo heeft de Belastingdienst/Toeslagen uitgelegd. Zoals hiervoor is aangegeven, had eiser met een inkomen van € 22.588,- een hoger recht op huur- en zorgtoeslag over het jaar 2020 dan met een inkomen van € 29.907,-. Het laatste bedrag leidt tot de terugvordering in deze zaak.
5.11
Naar het oordeel van de rechtbank vormt de constatering dat er sprake is van een dubbeltelling in het verzamelinkomen voldoende aanleiding om in dit geval te spreken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan in eisers situatie van terugvordering van huur- en zorgtoeslag over het jaar 2020 dient te worden afgezien.
De vergelijking ter zitting door de Belastingdienst/Toeslagen met andere zaken waarin ook is aangevoerd dat het verzamelinkomen onjuist is vastgesteld, maar waarin die stelling niet heeft geleid tot het aannemen van bijzondere omstandigheden, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. In dit geval heeft de Belastingdienst/Toeslagen immers expliciet bevestigd dat het voor de herziening gehanteerde verzamelinkomen van eiser niet correct is vanwege de hiervoor genoemde (onjuiste) dubbeltelling. Ter zitting is desgevraagd verklaard dat nadat de dubbeltelling is geconstateerd de Belastingdienst/Toeslagen geen contact heeft gezocht met de inspecteur voor de inkomstenbelasting. Volstaan is met de constatering in het verweerschrift. Dit, terwijl de Belastingdienst/Toeslagen bekend is dat op grond van artikel 20 van de Awir een verlaging van het verzamelinkomen -naar het in dit geval juiste bedrag- weer kan leiden tot een herziening van de definitieve vaststelling van het recht op toeslag en aldus toekenning van een hoger bedrag aan huur- en zorgtoeslag. Het ontstaan van een terugvordering had met een signaal naar de inspecteur voor de inkomstenbelasting dus voorkomen kunnen worden.
Bij het vorenstaande neemt de rechtbank verder in aanmerking dat eiser, zodra hem ter zitting duidelijk werd dat hij zelf in actie kan komen tegen het gewijzigde verzamelinkomen, heeft toegezegd direct een verzoek tot aanpassing/correctie van zijn verzamelinkomen in te zullen dienen bij de inspecteur voor de inkomstenbelasting.
5.12
De rechtbank komt tot de conclusie dat er in dit concrete geval sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in het Verzamelbesluit die de Belastingdienst/Toeslagen aanleiding hadden moeten geven om van terugvordering af te zien. Gelet hierop is het beroep gegrond en kan het bestreden besluit voor zover de Belastingdienst/Toeslagen is overgegaan tot terugvordering van de huur- en zorgtoeslag over het jaar 2020 niet in stand blijven. De rechtbank zal wat betreft het te vernietigen gedeelte van het bestreden besluit zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat van terugvordering wordt afgezien en ook het primaire besluit voor zover het betreft de terugvordering, herroepen.

Proceskosten en griffierecht

6.1
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, moet de Belastingdienst/Toeslagen aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
6.2
Voor de beoordeling welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen, is het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp) bepalend.
6.3
Eiser heeft via het daartoe bestemde Formulier Proceskosten verzocht om vergoeding van verletkosten als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder e, van het Bpb, tot een bedrag van in totaal € 150,-. De verletkosten zijn gebaseerd op het niet kunnen aannemen van een klus in verband met het bijwonen van de zitting op 25 augustus 2023. Eiser vermeldt daarbij dat het gaat om een dagloon. Als verletkosten komen echter slechts voor vergoeding in aanmerking de kosten van tijdsverzuim als gevolg van het bijwonen van de zitting en de heen- en terugreis [5] . De rechtbank stelt de verletkosten van eiser daarom vast op een vergoeding van in totaal 3 uren tegen een tarief van € 20,- per uur, in totaal € 60,-.
6.4
Verder heeft eiser verzocht om vergoeding van zijn reiskosten. Naar het oordeel van de rechtbank komen de door eiser gestelde reiskosten tot een bedrag van € 24,- voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 18 oktober 2022, voor zover daarin is beslist dat er
over het jaar 2020 een bedrag van € 1.927,- aan huurtoeslag en € 1.019,- aan zorgtoeslag
wordt teruggevorderd;
- herroept het primaire besluit van 9 maart 2022, voor zover daarin is beslist tot
terugvordering van huurtoeslag en zorgtoeslag over het jaar 2020;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden
besluit;
- veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 84,-;
- bepaalt dat de Belastingdienst/Toeslagen het griffierecht van € 50,- aan eiser moet
vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 6 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage – wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 7:10
1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
2. De termijn wordt opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.
4. Verder uitstel is mogelijk voor zover:
a. alle belanghebbenden daarmee instemmen,
b. de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad, of
c. dit nodig is in verband met de naleving van wettelijke procedurevoorschriften.
5. Indien toepassing is gegeven aan het tweede, derde of vierde lid, doet het bestuursorgaan hiervan schriftelijk mededeling aan belanghebbenden.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Awir herziet de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming, indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend.
Ingevolge artikel 20, tweede lid, van de Awir, geschiedt de herziening binnen acht weken na het tijdstip waarop het voor het eerst vastgestelde, voor het eerste bepaalde of gewijzigde inkomensgegeven aan Belastingdienst/Toeslagen bekend is geworden, dan wel de beschikking of uitspraak strekkende tot de in het eerste lid bedoelde vaststelling, bepaling of wijziging onherroepelijk is geworden.
Artikel 26:
1. Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. Het terug te vorderen bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt volledig door de Belastingdienst/Toeslagen teruggevorderd. Voor zover de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering van het bedrag ingevolge het eerste lid onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, kan de Belastingdienst/Toeslagen bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering een lager bedrag terugvorderen dan het bedrag ingevolge het eerste lid.
3. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Belastingdienst/Toeslagen de onherroepelijk geworden beschikking tot terugvordering in het voordeel van de belanghebbende.
Verzamelbesluit Toeslagen
Artikel 2.1 van het Verzamelbesluit Toeslagen (voor zover van belang)
Alleen bijzondere omstandigheden kunnen zich verzetten tegen gehele terugvordering. Als bij de aanwezigheid van dergelijke omstandigheden gehele terugvordering onevenredig is, kan de Belastingdienst/Toeslagen afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering matigen.
Van bijzondere omstandigheden is (onder andere) geen sprake als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend.
Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval kan er bij de aanwezigheid van aanvullende omstandigheden die - op zichzelf of in samenhang - wel zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden, na een belangenafweging echter toch reden zijn de terugvordering te matigen.
Overigens zullen de financiële situatie of financiële problemen van belanghebbende die terugbetaling van toeslagen verhinderen, in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering. Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid van een (persoonlijke) betalingsregeling.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3534 en 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:346.
2.Zie de uitspraken van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3535 en ECLI:NL:RVS:2019:3536 en van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2416.
3.Artikel 3:4, tweede lid, van de Awb en artikel 13b, tweede lid, van de Awir.
4.Staatscourant nr. 2021-2142
5.Nota van Toelichting, Stb. 1993, 763