In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 7 februari 2023, zijn de beroepen van belanghebbende tegen de niet tijdige beslissingen van de inspecteur van de Belastingdienst op zijn bezwaren tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2018, 2019 en 2020 aan de orde. Belanghebbende stelt dat de inspecteur niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaren, wat heeft geleid tot zijn verzoek om een dwangsom en een vergoeding van immateriële schade. De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 24 januari 2023, waarbij belanghebbende en vertegenwoordigers van de inspecteur aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn. Voor de jaren 2018 en 2019 heeft de inspecteur op 1 november 2021 al beslist op de bezwaren van belanghebbende, die deze uitspraken op bezwaar niet tijdig heeft ontvangen. De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet kan stellen dat hij nog in afwachting was van een beslissing in het kader van de massaalbezwaarprocedure. Voor het jaar 2020 heeft belanghebbende niet voldaan aan de vereisten voor het instellen van beroep wegens niet tijdig beslissen, omdat hij geen ingebrekestelling heeft verstuurd.
De rechtbank wijst de verzoeken om een dwangsom en een vergoeding van immateriële schade af, en stelt dat belanghebbende geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.