ECLI:NL:RBZWB:2023:7269

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5528
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering beoordeeld. Eiser had zijn aanvraag ingediend bij het dagelijks bestuur van Samenwerking De Bevelanden, dat deze op 20 juli 2022 afwees. Eiser was van mening dat zijn draagkracht onjuist was vastgesteld, omdat hij in een commerciële huurrelatie met zijn ouders verkeerde en er geen sprake was van een gemeenschappelijke huishouding. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, waaronder de noodzaak van maatwerk en de onjuistheid van de draagkrachtberekening. Eiser was niet verschenen op de zitting, maar zijn gemachtigde had een verzoek om verdaging ingediend, dat door de rechtbank werd afgewezen. De rechtbank concludeert dat Bevelanden binnen de grenzen van redelijke wetstoepassing is gebleven bij de beoordeling van de draagkracht en dat er geen zeer dringende redenen zijn om bijzondere bijstand toe te kennen. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5528 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F.R.G. Keijzer),
en

het dagelijks bestuur van Samenwerking De Bevelanden (Bevelanden), verweerder.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering.
Bevelanden heeft deze aanvraag met het besluit van 20 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 november 2022 op het bezwaar van eiser is Bevelanden bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Bevelanden heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Eiser woont bij zijn ouders en betaalt huur op grond van een huurovereenkomst. Op 31 maart 2022 heeft de kantonrechter van deze rechtbank de goederen van eiser onder bewind gesteld. Als bewindvoerder is benoemd [bewindvoerder] .
Op 27 juni 2022 heeft eisers bewindvoerder namens eiser een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de maandelijkse kosten van bewind (€ 162,44), de intakekosten bewind (€ 709,06) en de griffiekosten (€ 86,-).
Bij besluit van 20 juli 2022 (primair besluit) heeft Bevelanden de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand afgewezen, omdat de noodzakelijke kosten niet hoger zijn dan de draagkracht van eiser.
Eiser heeft op 27 juli 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit van 2 november 2022 heeft Bevelanden het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 11 augustus 2023 heeft gemachtigde van eiser een verzoek om verdaging gedaan.
De gemachtigde van eiser heeft op 5 juni 2023 een vooraankondiging gehad voor de zitting van 1 september 2023. Op deze vooraankondiging heeft de gemachtigde niet gereageerd. Om die reden is het verdagingsverzoek op 16 augustus 2023 door de rechtbank afgewezen.
Beroepsgronden
2. Eiser is van mening dat Bevelanden zijn draagkracht te hoog heeft vastgesteld, omdat in zijn geval geen sprake is van een gemeenschappelijke huishouding. Er is geen sprake van een gemeenschappelijke huishouding, omdat er geen zorgbehoefte over en weer bestaat en er geen gemeenschappelijke activiteiten worden verricht. Daarnaast is geen sprake van een kostendelende situatie, omdat eiser voor de inwoning in de kamer een commerciële huurprijs (€ 300,- per maand) betaalt. Eiser stelt dat bij een relatie tussen bloed- en aanverwant in de eerste graad wel degelijk sprake kan zijn van een zakelijke relatie. Verder is sprake van een unieke situatie waardoor Bevelanden maatwerk had moeten verlenen en er ook afstemming op basis van artikel 18 van de Participatiewet toegepast had moeten worden. Voorts heeft Bevelanden in de berekening van de draagkracht een onjuist inkomen meegenomen, gelet op de hoogte van eisers salaris in de maanden april 2022 en mei 2022 en de WW-uitkering die per 1 april 2022 is komen te vervallen. Ten slotte is het bestreden besluit onzorgvuldig genomen, omdat een andere draagkrachtberekening had moeten worden gemaakt ten aanzien van de bijzondere bijstand voor de griffiekosten.
Wet- en regelgeving
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Oordeel van de rechtbank
Recht op bijzondere bijstand
4. In geschil is of eiser recht heeft op bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering.
4.1
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft gevraagd zijn gemaakt, dat zij noodzakelijk zijn en uit bijzondere omstandigheden voortkomen. Het geschil ziet op de vraag of Bevelanden de draagkracht van eiser juist heeft vastgesteld en zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat van eiser verwacht mag worden dat hij de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd uit zijn inkomen voldoet.
4.3
Op dit punt heeft Bevelanden een zekere beoordelingsvrijheid. Deze beoordelingsvrijheid houdt in dat Bevelanden vrij is te bepalen met welk deel van de (in aanmerking te nemen) inkomsten boven bijstandsniveau rekening wordt gehouden en over welke periode de draagkracht in aanmerking wordt genomen. [1]
Kostendelersnorm
5. Niet in geschil is dat eiser hoofdverblijf heeft in dezelfde woning als zijn vader en moeder en dat deze bloed- of aanverwanten van eiser in de eerste graad 21 jaar of ouder zijn. Deze personen kwalificeren als kostendelende medebewoners. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat geen sprake is van een kostendelende situatie, omdat eiser voor de inwoning in de kamer een commerciële huurprijs betaalt. Zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) reeds eerder heeft geoordeeld, zijn zakelijke relaties tussen bloed- en aanverwanten in de eerste of tweede graad immers niet uitgezonderd van de kostendelersnorm, ook al is sprake van een commerciële prijs. [2]
5.1
Eiser stelt dat geen sprake is van een gezamenlijke huishouding, omdat er geen zorgbehoefte over en weer bestaat en er geen gemeenschappelijke activiteiten worden verricht. Anders dan waarvan in het beroepschrift wordt uitgegaan, ligt aan het bestreden besluit niet ten grondslag dat sprake is van een gezamenlijke huishouding. Bevelanden heeft toepassing gegeven aan artikel 22a van de Participatiewet en de bijstand toegekend naar de kostendelersnorm, waarbij eiser en zijn ouders als kosten delende medebewoners worden gezien. [3] Voor toepassing van de kostendelersnorm is niet relevant of de medebewoners kosten feitelijk delen en of elk van hen daadwerkelijk bijdraagt in die kosten. Dit is vaste rechtspraak van de CRvB [4] . Het gaat erom of de kosten kunnen worden gedeeld.
Draagkrachtberekening
6. Zoals volgt uit 4.1, is het aan de bijstandverlenende instantie om te beoordelen of de belanghebbende voldoende draagkracht heeft om de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand heeft gevraagd te voldoen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of Bevelanden daarmee binnen de grenzen van een redelijke wetstoepassing is gebleven. Daarover wordt het volgende overwogen.
6.1
Bevelanden heeft bij de vaststelling van de draagkracht het inkomen van eiser van het UWV tot en met 15 februari 2022 (€ 11.750,23) in aanmerking genomen. Eiser stelt dat rekening moet worden gehouden met het inkomen voor de maand april 2022 (€ 899,11) en mei 2022 (€ 899,11). Op grond van de beleidsregels [5] wordt de draagkracht in het inkomen vastgesteld voor een periode van 12 maanden, vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag voor bijzondere bijstand wordt ingediend of waarop de bijstandsverlening betrekking heeft. Bevelanden heeft ter zitting uitgelegd dat is gekozen voor de peildatum
1 april 2022, omdat dat de eerste maand is waarop eiser onder bewind is komen te staan. Naar het oordeel van de rechtbank is Bevelanden daarmee binnen een redelijke toepassing van haar beleid gebleven.
6.2
Eisers beroepsgrond dat in de berekening van de draagkracht voor de griffiekosten rekening moet worden gehouden met 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, slaagt niet. Het standpunt van eiser berust op een verkeerde lezing van artikel 11, derde lid van de beleidsregels. Artikel 11, derde lid, onder c van de beleidsregels ziet op een maatwerkvoorziening voor schoolgaande kinderen waarin staat dat 120% van de bijstandsnorm van toepassing is. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Bij alle overige kostensoorten (waaronder griffiekosten) moet rekening worden gehouden met 100% van te van toepassing zijnde bijstandsnorm. [6] Bevelanden is bij de draagkrachtberekening dan ook terecht uitgegaan van een percentage van 100% van de bijstandsnorm.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank is Bevelanden binnen de grenzen van een redelijke wetstoepassing gebleven bij de berekening van de draagkracht van eiser. Er is geen sprake van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel.
Afstemming
7. Bevelanden is op grond van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet gehouden de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [7] is voor een dergelijke individuele afstemming in de vorm van een verlaging dan wel een verhoging van de bijstand slechts plaats in zeer bijzondere situaties.
7.1
Eiser heeft aangevoerd dat zijn situatie uniek is en dat uitsluiting van de bijzondere bijstand grote financiële gevolgen voor hem meebrengt. Zo betaalt eiser zelf zijn eigen boodschappen en kosten voor inwoning. Om die reden is eiser van mening dat Bevelanden hem bijzondere bijstand had moeten verlenen.
7.2
In wat eiser heeft aangevoerd, heeft Bevelanden naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien de bijzondere bijstand af te stemmen. Dat eiser zelf zijn eigen boodschappen en kosten voor inwoning betaalt en hij in grote financiële moeilijkheden komt bij uitsluiting van de bijzondere bijstand, maakt niet dat eiser daardoor geacht werd te verkeren in een zeer bijzondere situatie waardoor verder afstemming op grond van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet was geboden.
Dringende redenen
8. Eiser heeft aangevoerd dat hij door het bestreden besluit nog meer in de schulden komt, terwijl er al sprake is van een schuldenproblematiek. De rechtbank is van oordeel dat in het geval van eiser niet is gebleken van zeer dringende redenen die maakten dat toch bijzondere bijstand moest worden toegekend. De CRvB heeft recent de bedoeling van de wetgever met artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet opnieuw onderzocht. [8] De CRvB heeft in die uitspraak bepaald dat het bij zeer dringende redenen nog steeds moet gaan om een ‘acute noodsituatie’, waarbij uitleg is gegeven in welke gevallen hiervan sprake kan zijn en waarbij de CRvB expliciet heeft overwogen dat de wetgever bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ heeft gedacht aan een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Dat is hier niet aan de orde. Eiser wordt immers beschermd door de beslagvrije voet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 13 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Participatiewet
Artikel 18, eerste lid
Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Artikel 19a, eerste lid, onder b en c
In deze paragraaf wordt onder kostendelende medebewoner verstaan de persoon van 27 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft en niet:
op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de belanghebbende, in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft;
op basis van een schriftelijke overeenkomst met een derde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft, mits hij de overeenkomst heeft met dezelfde persoon als met wie de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst heeft, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger; of
Artikel 22a, eerste lid
Indien de belanghebbende van 21 jaar of ouder een of meer kostendelende medebewoners heeft, is de norm per kalendermaand voor de belanghebbende:
Hierbij staat:
•A voor het aantal kostendelende medebewoners plus de belanghebbende en zijn echtgenoot van 21 jaar of ouder indien hij gehuwd is; en
•B voor de norm, bedoeld in artikel:
21, onderdeel b, indien de belanghebbende jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is;
22, onderdeel c, indien de belanghebbende jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is en zijn echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
22, onderdeel b, indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
Artikel 35, eerste lid
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Artikel 49, onder b
In afwijking van artikel 13, eerste lid, onderdeel g, kan het college bijzondere bijstand verlenen:
indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt.
Beleidsregels Bijzondere Bijstand afdeling Werk, Inkomen en Zorg van de GR De Bevelanden 2020
Artikel 2, eerste en tweede lid
1. Voordat maatwerk toegepast wordt, is eerst rekening gehouden met de bijzondere noodzaak, eigen verantwoordelijkheid en voorliggende voorzieningen.
2. De bijstand wordt verstrekt als de inwoner voldoende besef van eigen verantwoordelijkheid heeft getoond, hij niet beschikt over de middelen om de kosten betalen, c.q. niet heeft kunnen reserveren voor de kosten en een beroep op eigen netwerk, de sociale omgeving of voorliggende voorzieningen niet mogelijk is geweest.
Artikel 11, tweede en vierde lid
2. Bij de vaststelling van de draagkracht wordt rekening gehouden met de kostendelersnorm, met uitzondering van de collectieve zorgverzekering en de maatwerkvoorziening chronisch zieken en gehandicapten.
4. De volgende draagkrachtpercentages zijn van toepassing.
a. 100% voor de volgende kosten:
1. toeslagen zoals genoemd in hoofdstuk 5 van deze beleidsregels;
2. aanschaf van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen of kosten van woninginrichting;
3. kosten van budgetbeheer, bewindvoering en curatele.
Artikel 13, aanhef en onder 6
Voor bijzondere bijstandsverlening komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking, als zij noodzakelijk zijn op grond van bijzondere sociale, medische of financiële omstandigheden: 6. de kosten van bewindvoering, curatele en mentorschap.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1556.
2.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 19 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2521.
3.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 21 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:512.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3869.
5.Artikel 12, eerste lid Beleidsregels Bijzondere Bijstand van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden (beleidsregels)
6.Artikel 11, derde lid, onder d van de beleidsregels
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2492.
8.Zie de uitspraak van de CRvB van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.