ECLI:NL:RBZWB:2023:74

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 januari 2023
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_610
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Wajong-uitkering van eiseres door het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 januari 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Wajong-uitkering door het UWV beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C.A.M. Swagemakers, had haar uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wet Wajong) beëindigd zien worden per 30 oktober 2019. Dit besluit was genomen na een herbeoordeling door het UWV, waarbij werd vastgesteld dat eiseres minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond.

De rechtbank behandelt de argumenten van eiseres, die stelt dat er geen verandering in haar gezondheid is en dat de arbeidsmarkt niet is ingericht voor gelijkwaardige participatie van arbeidsgehandicapten. Eiseres beroept zich op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb) en betoogt dat de bestuursrechter ambtshalve moet toetsen aan deze beginselen en internationale verdragen. De rechtbank oordeelt echter dat de stellingen van eiseres niet voldoende onderbouwd zijn en dat de medische beoordeling door het UWV zorgvuldig heeft plaatsgevonden.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiseres minder dan 25% arbeidsongeschikt is en dat de beëindiging van de Wajong-uitkering per 30 oktober 2019 rechtmatig is. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en zij krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/610 Wajong

uitspraak van 2 januari 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. C.A.M. Swagemakers,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de
beëindiging van haar uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wet Wajong).
Het UWV heeft met het besluit van 29 augustus 2019 (primair besluit) de Wajong-uitkering van eiseres beëindigd met ingang van 30 oktober 2019.
Met het bestreden besluit van 21 december 2020 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde en namens het UWV [naam vertegenwoordiger] .

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
1. Aan eiseres is met ingang van 30 april 2005 een Wajong-uitkering toegekend.
Bij besluit van 6 juli 2016 heeft het UWV in het kader van een herbeoordeling vastgesteld dat eiseres over arbeidsvermogen beschikt en dat daarom haar uitkering per 1 januari 2018 zal worden verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon. In bezwaar en in (hoger) beroep [1] is dit oordeel in stand gebleven.
Bij besluit van 29 augustus 2019 heef het UWV de uitkering van eiseres beëindigd per 30 oktober 2019. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Grondslag bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
Wettelijk kader
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling rechtbank
4. De rechtbank zal beoordelen of het UWV terecht de Wajong- uitkering heeft beëindigd per 30 oktober 2019.
Zij doet dit onder meer aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Bij deze beoordeling is onder andere van belang of eiseres medische beperkingen heeft en of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
5. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de Wajong-uitkering heeft beëindigd per 30 oktober 2019. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bevoegdheid tot schatting
6. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen verandering is gekomen in haar gezondheid welke een afschatting rechtvaardigt. Eiseres begrijpt niet waarom een arbeidsdeskundige desondanks oordeelt dat zij niet langer arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft opgemerkt dat de arbeidsmarkt niet is ingericht op gelijkwaardige participatie van arbeidsgehandicapten. Zij vindt het een grof schandaal dat ondanks het failliet van de Participatiewet het UWV doorgaat met afschatten. Eiseres heeft een beroep gedaan op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb). Eiseres is van mening dat de bestuursrechter ambtshalve moet toetsen aan de abbb en de internationale verdragen.
Ter zitting heeft eiseres haar beroep op de abbb toegelicht en gesteld dat zij van mening is dat er bij de invoering van de Participatiewet in 2015 beloftes zijn gedaan aan jonggehandicapten en dat die beloftes niet zijn nagekomen. Omdat die beloftes niet zijn nagekomen, is de legitimiteit aan de wet komen te vervallen en mag het UWV niet tot afschatting overgaan, aldus eiseres.
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres al voor 2010 een Wajong-uitkering had, zodat zij onder hoofdstuk 3 van de Wajong valt. Voor deze categorie gelden andere bepalingen dan voor de jonggehandicapten die later zijn ingestroomd. De stellingen en beroepsgronden van eiseres die zien op de legitimiteit van de wet- en regelgeving hebben betrekking op de bepalingen uit de Wajong die van toepassing zijn op jonggehandicapten die na 2014 zijn ingestroomd. Nu op eiseres deze bepalingen niet van toepassing zijn, heeft eiseres geen belang bij een beoordeling van die gronden en stellingen. De rechtbank zal deze daarom niet nader bespreken. Voor zover eiseres bedoeld heeft te stellen dat niet tot afschatting kan worden overgegaan als niet duidelijk is dat er een vooruitzicht op een baan bestaat, merkt de rechtbank op dat een dergelijke benadering zich niet verhoudt met het theoretische karakter van een arbeidsongeschiktheidsschatting. [2]
8. De bestuursrechter toetst ambtshalve aan regels van openbare orde, waaronder begrepen voorschriften betreffende bevoegdheden van bestuursorganen, de bevoegdheid van
de rechter zelf alsmede bepalingen op het gebied van ontvankelijkheid. Die
voorschriften vormen de basis van procedures, omdat daarin is bepaald
onder welke voorwaarden die procedures kunnen worden ingesteld en welke
autoriteiten in het kader daarvan bevoegd zijn om de omvang van de rechten en de verplichtingen van de justitiabelen vast te stellen. Anders dan eiseres heeft betoogd is de bestuursrechter niet gehouden om ambtshalve te toetsen aan de abbb of internationale verdragen . De algemene stelling dat er strijd is met de abbb of het internationaal recht is te weinig concreet om als beroepsgrond aan te kunnen merken. Ter zitting heeft eiseres haar beroep op de algemene beginselen nog toegelicht. Daarbij heeft zij aangegeven dat schatting in strijd is met de zorgplicht naar jonggehandicapten en in strijd is met het vertrouwensbeginsel en proportionaliteitsbeginsel. Daarbij heeft zij gewezen op haar argumenten zoals weergeven onder punt 4. De rechtbank verwijst daaromtrent naar zijn overwegingen onder punt 5. Nu eiseres haar stelling niet anderszins nader heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding te oordelen dat er sprake is van strijd met de abbb of het internationale recht. Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de toepasselijke wetsbepalingen dwingendrechtelijk van aard zijn en geen ruimte bieden voor een belangenafweging en toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die nopen om hiervan af te wijken. [3]
Inhoudelijke beoordeling van de schatting
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
9. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
9.1
De verzekeringsarts heeft eiseres gezien op een spreekuur en een lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden. Er is sprake van een wervelinzakkingsfractuur met chronische pijnklachten. De ervaren belemmeringen passen deels bij de onderliggende problematiek. De verzekeringsarts heeft gesteld dat vanwege de inzakkingsfractuur eiseres aangewezen is op fysiek minder belastende werkzaamheden en dat ze regelmatig moet wisselen van houding. De verzekeringsarts is van mening dat een urenbeperking niet aangewezen is. De belastbaarheid van eiseres is volgens de verzekeringsarts niet wezenlijk veranderd sinds de beoordeling in 2016.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 30 juli 2019
.
9.2
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat er sprake is geweest van een ongeval met een forse impact. De verzekeringsarts b&b heeft geen redenen eraan te twijfelen dat eiseres pijnklachten ervaart. Dat zware fysieke belasting tot meer pijnklachten kan leiden is aannemelijk. Datzelfde geldt voor langdurige statische belasting. De verzekeringsarts b&b is echter van mening dat het niet aannemelijk is dat hele dagen actief zijn in (boven)rugsparend werk zal leiden tot schade aan de gezondheid of niet mogelijk zou zijn. De verzekeringsarts b&b volgt de verzekeringsarts in zijn stelling dat geen aanleiding bestaat om een urenbeperking aan te nemen. Daarbij merkt hij nog op dat de noodzaak voor structurele rustmomenten naast passende beperkingen niet aannemelijk te maken zijn.
De verzekeringsarts b&b is echter wel van mening dat meer beperkingen moeten worden aangenomen dan de primaire verzekeringsarts heeft gedaan. De beperkingen heeft hij weergegeven in de FML van 16 december 2021.
9.3
Eiseres heeft aangevoerd dat de weigering van de verzekeringsarts b&b om haar te woord te staan indruist tegen de regels van het procesrecht. Zij heeft medische stukken overgelegd van traumachirurg [naam traumachirurg] en verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] . Ook heeft zij een e-mail van [naam letselschade-advocaat] (letselschade-advocaat) overgelegd. Ter zitting heeft zij aangevoerd dat de verzekeringsartsen aan alle overgelegde medische informatie voorbij gaat. Er wordt niet inhoudelijk gemotiveerd hoe de stukken zijn meegewogen. Eiseres is van mening dat een urenbeperking moet worden aangenomen.
9.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte zijn van door eiseres gestelde klachten. Anders dan door eiseres is gesteld, hebben de verzekeringsartsen de beschikbare medische informatie meegewogen bij hun oordeel. De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat [naam traumachirurg] en [naam verzekeringsarts] geen andere medische situatie beschrijven dan waarvan de verzekeringsartsen zijn uitgegaan. De verzekeringsartsen gaan immers, net als [naam traumachirurg] en [naam verzekeringsarts] , uit van problemen aan de wervelkolom. De beschrijving van de verzekeringsarts dat er sprake is van een inzakkingsfractuur komt ook overeen met de rapportage van [naam traumachirurg] waarin hij een compressie van de wervelkolom niet uitsluit. Ook de verzekeringsarts b&b gaat, net als [naam traumachirurg] , ervan uit dat het ongeval een forse impact heeft gehad. Bij de vaststelling van de beperkingen is met de problemen aan de wervelkolom ook rekening gehouden door eiseres beperkt te achten voor fysiek belastende werkzaamheden. Dat eiseres mogelijk meer klachten heeft, betekent niet dat die klachten objectiveerbaar zijn. De rapportage van [naam verzekeringsarts] maakt ook niet dat getwijfeld moet worden aan de vastgestelde beperkingen. Zoals hiervoor al opgemerkt gaat [naam verzekeringsarts] van hetzelfde medische substraat uit als de verzekeringsartsen. Op basis van het door hem verrichte lichamelijk onderzoek stelt hij echter andere beperkingen vast dan de verzekeringsarts b&b. Dit onderzoek is echter verricht op 30 september 2022. Dat is bijna twee jaar na de datum in geding. Dit onderzoek zegt dan ook weinig over de beperkingen op de datum in geding. [naam verzekeringsarts] heeft in zijn rapportage ook niet toegelicht op basis waarvan hij van oordeel is dat de bevindingen op 30 september 2022 ook van toepassing zijn op de datum in geding.
9.5
De stelling van eiseres dat een urenbeperking moet worden aangenomen is niet onderbouwd met medische gegevens. Ook [naam verzekeringsarts] maakt in zijn rapportage geen melding van een urenbeperking. De rechtbank volgt daarom de verzekeringsartsen in hun gemotiveerde stelling dat een urenbeperking niet aan de orde is.
9.6
Ook het enkele gegeven dat eiseres niet in persoon is gezien door de verzekeringsarts b&b maakt het onderzoek niet onzorgvuldig. [4] Zoals uit het voorgaande volgt heeft de verzekeringsarts b&b kennis genomen van het volledige medische dossier waaronder ook de informatie die door eiseres is ingebracht. Ook heeft hij kennis genomen van hetgeen door eiseres tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht. De enkele wens van eiseres om antwoord te krijgen op vragen van haar is onvoldoende om te oordelen dat de verzekeringsarts b&b eiseres had moeten zien.
9.7
Niet gebleken is dat in de FML van 16 december 2021 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiseres meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
10.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: adviseur basisdienstverlening (Sbc-code 763100), documentalist cargo service (Sbc-code 484010) en service adviseur (Sbc-code 521011).
10.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 18 december 2020. Vanaf bladzijde 8 van dit rapport is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De eerder genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Maatman
11. De arbeidsdeskundige b&b heeft de maatman, in afwijking van de primaire arbeidsdeskundige, vastgesteld op de niet werkende gezonde soortgelijke persoon voor 38 uur die het wettelijke minimumloon verdient. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat de maatman onjuist is vastgesteld en dat artikel 6 van het Schattingsbesluit onverbindend moet worden verklaard. Deze gronden zijn voor het eerst ter zitting, en daarmee te laat, naar voren gebracht. De stelling van eiseres dat uit de brief van de rechtbank van 2 juni 2021 blijkt dat nieuwe standpunten ook nog ter zitting naar voren kunnen worden gebracht, wordt niet gevolgd. Met deze brief heeft de rechtbank aan eiseres uitsluitend meegedeeld dat zij nog tot 10 dagen voor de zitting stukken kan inbrengen. Uit deze brief is dus niet op te maken dat eiseres nog op de zitting met nieuwe gronden kan komen.
Het UWV heeft ter zitting te kennen gegeven op de nieuwe beroepsgronden niet meer te kunnen reageren. De rechtbank zal de nieuwe beroepsgronden daarom wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing laten.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
12. Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verwerven, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 25% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om deze conclusie onjuist te achten.
Omdat pas recht bestaat op een Wajong-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 25% of meer, volgt hieruit dat het UWV terecht de Wajong-uitkering heeft ingetrokken per 30 oktober 2019.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat ook als uitgegaan wordt van het door de primaire arbeidsdeskundige vastgestelde maatmanuurloon van 1,5 maal het minimumloon de mate van arbeidsongeschiktheid ook minder dan 25% zou bedragen. Het uurloon van de middelste geduide functies is immers hoger dan 1,5 x het minimumloon. Ook dan zou het oordeel zijn dat het UWV de Wajong-uitkering terecht heeft beëindigd.

Conclusie en gevolgen

13. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen zal het beroep ongegrond worden verklaard. Eiseres krijgt daarom geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt zij het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees griffier, op 2 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader

Wet Wajong

Artikel 3:1, eerste lid
Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, in de zin van dit hoofdstuk, is de persoon die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij woont of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
Artikel 3:2
Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag arbeidsongeschikt wordt en in het jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de dag, waarop de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 3:3, eerste lid en vijfde lid
1.De jonggehandicapte heeft recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering zodra hij onafgebroken 52 weken, onmiddellijk volgend op de in artikel 3:2, onderdeel a of b bedoelde dag, arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van dat tijdvak nog arbeidsongeschikt is.
5. Voor de toepassing van het eerste tot en met derde lid wordt niet als arbeidsongeschikt beschouwd degene die minder dan 25% arbeidsongeschikt is alsmede de jonggehandicapte die een uitkering geniet als bedoeld in het tweede lid.
Artikel 3:19, eerste lid, onder b
Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt wanneer de arbeidsongeschiktheid is geëindigd, of beneden 25% is gedaald, met ingang van de dag, aangegeven in de daartoe strekkende beschikking van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.