Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
Deze aanslag is voorlopig
Gewijzigde heffingsgrondslag
3.Beoordeling door de rechtbank
.Wel is het motiveringsbeginsel geschonden. Van een schending van de overige abbb is geen sprake. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De bijzondere verhoging van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting waarop belanghebbende als niet-premieplichtige niet-inwoner recht heeft, is op grond van artikel 8.9a, lid 2, Wet IB 2001 gelijk aan de verhoging van de gecombineerde heffingskorting voor zover belanghebbende daarop als niet-premieplichtig niet-inwoner geen recht heeft, maar zij daarop wel recht zou hebben indien zij premieplichtig inwoner van Nederland zou zijn. Bij de bepaling van het recht op en de omvang van die bijzondere verhoging moet ook rekening worden gehouden met de premie volksverzekeringen die belanghebbende in dat denkbeeldige geval verschuldigd zou zijn. Deze uitleg van het tweede lid van artikel 8.9a Wet IB 2001 is in overeenstemming met de bewoordingen daarvan. Ook sluit deze uitleg aan bij het doel van deze bepaling, namelijk om een belastingplichtige die niet in Nederland woont en hier niet premieplichtig is voor de volksverzekeringen, op het punt van de verhoging van de heffingskorting gelijk te behandelen met een belastingplichtige die wel in Nederland woont, en daardoor wel premieplichtig is voor de volksverzekeringen. De parlementaire geschiedenis, vermeld in de onderdelen 4.3 tot en met 4.8 van de conclusie van de Advocaat-Generaal, doet hieraan niet af, aangezien daarin alleen wordt ingegaan op de gevolgen van de regeling in het - zich hier niet voordoende - geval dat de belastingplichtige geen inkomen heeft."