In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 januari 2024, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen de afwijzing van zijn verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2016 en 2017. De inspecteur van de belastingdienst had de verzoeken afgewezen, omdat de belanghebbende geen verlies uit onderneming of negatief resultaat uit overige werkzaamheden kon aantonen. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende, die gehuwd is geweest met de ondernemer van een juwelierszaak, niet kan claimen dat hij verlies lijdt uit de onderneming van zijn ex-echtgenote. De rechtbank stelt vast dat de ex-echtgenote de enige ondernemer was en dat de leningen die zijn aangegaan voor de onderneming niet als verplicht ondernemingsvermogen van de belanghebbende kunnen worden aangemerkt. Hierdoor kan hij geen verlies uit onderneming of negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking nemen voor de jaren 2016 en 2017.
Daarnaast wordt de aftrekbaarheid van rente op de restschuld van de voormalige eigen woning in 2017 beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende geen recht heeft op aftrek van de rente, omdat hij niet heeft aangetoond dat de rente daadwerkelijk is betaald en de kans dat de restschuld of de daarop verschuldigde rente nog zal worden betaald nihil is. De rechtbank verklaart de beroepen van de belanghebbende ongegrond, wat betekent dat hij geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt.