ECLI:NL:RBZWB:2024:1441

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
AWB- 23_3291
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van IVA-uitkering op basis van WIA en de beoordeling van bijzondere situaties

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 februari 2024, wordt het beroep van eiseres, een B.V. uit [plaats], tegen de toekenning van een IVA-uitkering aan werknemer [werknemer] door het UWV beoordeeld. De rechtbank behandelt de vraag of het UWV op goede gronden de IVA-uitkering per 5 april 2021 heeft toegekend. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een eerder besluit van het UWV van 15 februari 2023, waarin de IVA-uitkering per 7 april 2022 werd toegekend. In het bestreden besluit van 25 mei 2023 heeft het UWV het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de uitkering met terugwerkende kracht per 5 april 2021 toegekend.

De rechtbank constateert dat eiseres zich voorafgaand aan de zitting schriftelijk heeft afgemeld, waardoor alleen de gemachtigde van het UWV aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de IVA-uitkering heeft toegekend, maar dat de ingangsdatum van de uitkering niet eerder kan zijn dan 52 weken voorafgaand aan de datum waarop het UWV heeft vastgesteld dat er aanspraak bestaat op een hogere uitkering. Eiseres heeft geen bewijs geleverd voor een 'bijzondere situatie' die een eerdere ingangsdatum zou rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de toekenning van de IVA-uitkering aan de werknemer vanaf 5 april 2021 in stand blijft. Eiseres heeft geen recht op terugbetaling van griffierecht of proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3291 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de door het UWV aan [werknemer] per 5 april 2021 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekende IVA-uitkering.
1.1.
Het UWV heeft, bij besluit van 15 februari 2023, aan de werknemer per 7 april 2022 een IVA-uitkering toegekend. In het bestreden besluit van 25 mei 2023 heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 15 februari 2023 gegrond verklaard en de IVA-uitkering per 5 april 2021 toegekend. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft alleen de gemachtigde van het UWV deelgenomen. Eiseres heeft zich voorafgaand aan de zitting schriftelijk afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geschil
2. De rechtbank beoordeelt of het UWV op goede gronden in het bestreden besluit de IVA-uitkering per 5 april 2021 aan de werknemer heeft toegekend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
Met het bestreden besluit heeft het UWV ook beslist dat de werknemer een IVA-uitkering toegekend krijgt. Eiseres heeft daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt de toekenning van de IVA-uitkering daarom niet.
Het beroep
3. Naar het oordeel van de rechtbank dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. De werknemer was werkzaam als installatiemonteur voor gemiddeld 30,38 uur per week. Op 17 mei 2016 is hij uitgevallen door lichamelijke klachten. Het UWV heeft de werknemer per
19 mei 2016 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend en de ZW-uitkering is in het tweede ziektejaar, na een eerstejaarsziektewetbeoordeling, voortgezet. Na afloop van de wachttijd heeft het UWV de werknemer vanaf 15 mei 2018 tot en met 14 mei 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 18 februari 2020 heeft het UWV de werknemer een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, eveneens op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. Eiseres heeft op 5 april 2022 verzocht om een herbeoordeling van de werknemer en de werknemer heeft zich op 20 juli 2022 met ingang van 1 februari 2021 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Bij besluit van 15 februari 2023 heeft het UWV de werknemer per 7 april 2022 een IVA-uitkering toegekend. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 april 2022. In het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de IVA-uitkering per 5 april 2021 toegekend.
Heeft het UWV op goede gronden de IVA-uitkering per 5 april 2021 toegekend?
5. Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts heeft overwogen dat de werknemer al per 17 mei 2019 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De ingangsdatum van de IVA-uitkering dient naar die datum vervroegd te worden. Het UWV heeft ten onrechte geen bijzondere situatie op grond van artikel 64, elfde lid, van de WIA, aangenomen om de IVA-uitkering met meer dan 52 weken terugwerkende kracht toe te kennen.
5.1
Het UWV stelt dat er geen bezwaar is gemaakt tegen de besluiten van 20 maart 2018 en 18 februari 2020 en dat daarmee de uitgangspositie van de werknemer, voorafgaand aan het besluit van 15 februari 2023, onaantastbaar vaststaat. Volgens het UWV is er geen sprake van een bijzonder geval in de zin van artikel 64, elfde lid, van de WIA en verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 mei 2023 en 17 augustus 2022.
5.2
Partijen zijn het erover eens dat het UWV terecht aan de werknemer een IVA-uitkering heeft toegekend. Het geschil in deze zaak gaat alleen om de vraag met ingang van welke datum het UWV de IVA-uitkering aan de werknemer had moeten toekennen. Het UWV gaat hierbij uit van hetgeen bepaald is in artikel 64, elfde en twaalfde lid, van de WIA en eiseres stelt dat het UWV de IVA-uitkering op grond van een bijzondere situatie met ingang van een eerdere datum had moeten toekennen.
5.3
Omdat eiseres als (voormalig) werkgever van de werknemer het UWV verzoekt de arbeidsongeschiktheid van de werknemer te beoordelen, is artikel 64, elfde en twaalfde lid, van de WIA van toepassing. Daarbij gaat het twaalfde lid over onder meer de situatie waarin de uitkering wordt verhoogd zonder dat daaraan een aanvraag van de verzekerde (de werknemer) aan tegen grondslag ligt. Omdat er geen sprake is van een aanvraag van de werknemer om de uitkering te verhogen, bepaalt artikel 64, twaalfde lid, van de WIA dat het elfde lid van artikel 64 van de WIA van overeenkomstige toepassing is. Dat betekent dat de verhoging van de uitkering ook in dat geval niet eerder kan ingaan dan 52 weken voorafgaand aan de dag waarop het UWV heeft vastgesteld dat aanspraak bestaat op een hogere uitkering.
5.4
De bewijslast dat er sprake is van een ‘bijzondere situatie’ zoals bedoeld in artikel 64, elfde lid, van de WIA rust op eiseres als aanvrager van de herbeoordeling [1] . Eiseres slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet in de op haar rustende bewijslast. Ten eerste niet, omdat de wetgever – voor wat betreft artikel 64, elfde en twaalfde lid, van de WIA – expliciet heeft overwogen dat de in de vorige overweging genoemde termijn van maximaal 52 weken terugwerkende kracht is terug te voeren op de wens van de wetgever om de terugwerkende kracht van artikel 64 van de WIA op vergelijkbare wijze ten opzichte van andere arbeidsongeschiktheidswetten te regelen [2] . Het UWV kan slechts in bijzondere situatie van deze hoofdregel afwijken. Uit de relevante rechtspraak volgt dat het criterium ‘bijzondere situatie’ restrictief wordt uitgelegd [3] . Het gaat dan bijvoorbeeld om gevallen waarin de aanvraag te laat is ingediend en beoordeeld moet worden of er sprake is van een verschoonbare te late indiening van de aanvraag. Naar het oordeel kan de door eiseres aangevoerde grond niet als een ‘bijzondere situatie’ worden gekwalificeerd. De expliciete overwegingen van de wetgever en de aangehaalde rechtspraak van de CRvB bevestigen juist dat de door eiseres aangevoerde grond
nietals een bijzondere situatie beschouwd moet worden. Ten tweede geldt dat eiseres het betreffende verzoek om een herbeoordeling ook eerder bij het UWV had kunnen indienen. Na het besluit van
18 februari 2020 heeft eiseres meer dan twee jaar gewacht met het aanvragen van een herbeoordeling. Dit tijdsverloop komt voor rekening en risico van eiseres.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de in het bestreden besluit opgenomen toekenning van de IVA-uitkering aan de werknemer vanaf 5 april 2021 in stand blijft. Eiseres heeft geen recht op terugbetaling van het griffierecht of een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 26 februari 2024 gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
Artikel 47, eerste lid:
1. Recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
Artikel 64, elfde en twaalfde lid:
11. Het recht op een uitkering op grond van deze wet kan niet worden vastgesteld over perioden gelegen voor 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het UWV kan voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken.
12. Het elfde lid is van overeenkomstige toepassing indien het recht op uitkering op grond van deze wet later ontstaat dan wel herleeft of indien de uitkering op grond van deze wet wordt verhoogd.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld CRvB 4 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:1758 en CRvB 11 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:44.
2.CRvB 17 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:959.
3.Bijvoorbeeld CRvB 7 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3097 en CRvB 13 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3623.