ECLI:NL:RBZWB:2024:1786

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
16 maart 2024
Zaaknummer
AWB- 24_922
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser, die stelt dat de Belastingdienst/Toeslagen niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag van 21 december 2022 tot vaststelling van de werkelijke schade met betrekking tot de kinderopvangtoeslag. Eiser heeft op 21 december 2023 een ingebrekestelling verzonden, waarop de Belastingdienst niet binnen de wettelijk vereiste termijn heeft gereageerd. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de beslistermijn is overschreden. De rechtbank bepaalt dat de Belastingdienst binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn voor het nemen van een vooraankondiging wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een proceskostenvergoeding van € 437,50 toegewezen, omdat de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank wijst erop dat de Belastingdienst het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is gedaan op 15 maart 2024 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/922

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek (aanvraag) van
21 december 2022 tot vaststelling van de werkelijke schade met betrekking tot de kinderopvangtoeslag.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiser heeft het verzoek ingediend op
21 december 2022. Niet in geschil is dat de beslistermijn is overschreden. [2] Eiser heeft verweerder op 21 december 2023 in gebreke gesteld en verweerder heeft de ingebrekestelling op 27 december 2023 ontvangen. Sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn wordt aan verweerder opgelegd?
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
In het verweerschrift van 19 februari 2024 verzoekt verweerder om bij het bepalen van de beslistermijn aan te sluiten bij de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023. [3]
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het grote aantal door verweerder te behandelen aanvragen. Onder verwijzing naar en in aansluiting op de motivering in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023 [4] acht de rechtbank in dit geval een termijn van negen weken na verzending van deze uitspraak een redelijke termijn voor het doen van de vooraankondiging. [5] Tegen de vooraankondiging kan eiser een zienswijze indienen. Na ontvangst van deze zienswijze of nadat de termijn van zes weken voor het indienen van de zienswijze ongebruikt is verstreken, heeft verweerder nog twee weken om een besluit op de aanvraag bekend te maken.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom moet betalen vanaf het moment dat de eerste termijn voor het nemen van een vooraankondiging wordt overschreden. Deze termijn loopt door tot op het moment dat de vooraankondiging is verzonden. Als verweerder vervolgens de tweede termijn voor het nemen van een besluit overschrijdt, loopt de dwangsom (verder) tot op het moment dat het besluit bekend is gemaakt. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, verweerder de onder 4.3. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De rechtbank ziet, anders dan de rechtbank Midden-Nederland, [6] geen aanleiding om in afwijking van de hoogste bestuursrechters [7] een lagere wegingsfactor (0,25 in plaats van 0,5), zoals verzocht door verweerder, toe te passen.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen negen weken na de dag van verzending van deze uitspraak een vooraankondiging aan eiser te verzenden;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na ontvangst van de zienswijze of nadat de termijn van zes weken voor het indienen van de zienswijze ongebruikt is verstreken een besluit op de aanvraag aan eiser bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen op het moment dat hij (een van) de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van C.J.M. Hendrickx, griffier, op 15 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Artikel 6.2, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen, voorheen artikel 49, negende lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
5.Artikel 6.7, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen.
6.Uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4482.
7.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2288 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209 waarin uit de toegekende proceskostenvergoeding blijkt dat een wegingsfactor van 0,5 is toegepast.