ECLI:NL:RBZWB:2024:1903

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
AWB- 23_1905
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van de ISD Brabantse Wal, waarin zijn bijstandsuitkering werd ingetrokken en teruggevorderd. Eiser ontving sinds 2013 een bijstandsuitkering en had daarnaast bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten. De ISD ontving een anonieme fraudemelding over eiser, wat leidde tot een onderzoek en het intrekken van zijn bijstandsrechten. De rechtbank heeft op 8 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de vertegenwoordiger van de ISD aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de ISD terecht de bijstandsuitkering had herzien en teruggevorderd, omdat eiser niet alle gevraagde informatie had verstrekt. Eiser had op zijn bankrekening bedragen ontvangen die hij niet had gemeld, wat een schending van de inlichtingenplicht opleverde. Eiser stelde dat deze bedragen giften waren, maar de rechtbank oordeelde dat deze als middelen moesten worden aangemerkt. Eiser voerde aan dat zijn medische situatie een dringende reden was om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was onder de Participatiewet. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor het besluit van de ISD in stand bleef. Eiser kreeg geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1905 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Ergec),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom (ISD Brabantse Wal; de ISD),verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 februari 2023 (bestreden besluit).
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: gemachtigde van eiser en namens de ISD mr. E.P.C. van der Bom.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het besluit op bezwaar van de ISD betreffende de intrekking, herziening en terugvordering van de algemene bijstandsuitkering van eiser en terugvordering van teveel betaalde bijzondere bijstand. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.2
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2. Eiser ontvangt sinds 16 september 2013 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Naast algemene bijstand ontvangt eiser sinds 1 juli 2016 periodieke bijzondere bijstand ten behoeve van bewindvoerderskosten. De ISD heeft op
11 december 2020 een anonieme fraudemelding ontvangen waarin wordt gesteld dat eiser zich bezig zou houden met oplichterspraktijken op Facebook. Naar aanleiding daarvan heeft de ISD onder andere bankafschriften bij eiser opgevraagd.
Met het besluit van 3 oktober 2022 (primair besluit I) heeft de ISD het recht op bijstand van eiser met ingang van 1 januari 2020 ingetrokken, omdat eiser niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd waardoor het recht op bijstand niet meer kon worden vastgesteld.
Met het besluit van 6 oktober 2022 heeft de ISD het recht op bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering met ingang van 1 januari 2020 ingetrokken, omdat eiser niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd waardoor het recht op bijstand niet meer kon worden vastgesteld. Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
Eiser heeft op 19 oktober 2022 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit I.
Met het besluit van 16 november 2022 (primair besluit II) heeft de ISD de over de periode van 1 januari 2020 tot en met 11 augustus 2022 te veel betaalde algemene bijstand van
€ 27.105,11 bruto en € 7.913,82 netto teruggevorderd.
Met het besluit van 16 november 2022 (primair besluit III) heeft de ISD het te veel aan onterecht uitbetaalde bijzondere bijstand (€ 2.547,50) over de periode van 1 januari 2020 tot en met 28 februari 2022 teruggevorderd.
Eiser heeft op 30 november 2022 bezwaar gemaakt tegen primaire besluiten II en III.
Met het besluit van 12 januari 2023 (primair besluit IV) heeft de ISD het primaire besluit I op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gewijzigd, omdat in de bezwaarfase alsnog de gevraagde gegevens door eiser zijn overgelegd. Het primaire besluit I is herzien in die zin dat het recht op bijstand van eiser wordt ingetrokken over de maanden augustus 2021, oktober 2021 en november 2021 en wordt herzien over de maanden januari 2020 tot en met juli 2021, september 2021 en december 2021 tot en met maart 2022.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. De terugvordering van de algemene en bijzondere bijstand wordt aangepast met inachtneming van het primaire besluit IV van 12 januari 2023. De hoogte van de terugvordering wordt vastgesteld op een bedrag van € 5.607,90 bruto over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020, van € 7.427,07 bruto over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 en van € 332,50 netto over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022.
Daarnaast wordt het primaire besluit III herroepen in die zin dat de terugvordering van de onterecht verstrekte bijzondere bijstand over de maanden augustus 2021, oktober 2021 en november 2021 beperkt wordt tot een totaalbedrag van € 296,76. In die maanden kan eiser de gevraagde kosten van bewindvoering zelf voldoen, gezien de berekende draagkracht.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Standpunt verweerder
3.1
Volgens de ISD heeft eiser niet uit eigen beweging melding gemaakt van de door hem op zijn rekening ontvangen bedragen, waardoor hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. De ontvangen bedragen moeten worden aangemerkt als middelen en niet als giften. Eiser heeft niet nader verklaard of met objectiveerbare en verifieerbare gegevens aangetoond waarvoor de ontvangen bedragen waren bedoeld, zodat niet kan worden beoordeeld of er aanleiding bestond deze in meer of mindere mate vrij te laten. Niet is gebleken van dringende redenen om van terugvordering af te zien, ook de mogelijke extra medische kosten van eiser geven daartoe geen aanleiding.
Standpunt eiser
4. Eiser stelt dat hij te kampen heeft met een ernstige ziekte die eventueel fataal kan zijn. Als hulp bij zijn ziekte heeft hij gelden ontvangen. Gezien zijn uitzonderlijke medische omstandigheden is er geen sprake van een schending van de inlichtingenplicht, dan wel moet deze als verschoonbaar worden aangemerkt. De ontvangen bedragen kunnen niet worden aangemerkt als middelen omdat deze betrekking hebben op verkregen financiële steun - via ‘crowdfunding’ - wegens zijn medische klachten. Eiser meent dat deze bedragen vrijgelaten dienen te worden. Gezien eisers bijzondere en precaire medische situatie is het ook maatschappelijk en financieel onaanvaardbaar de genoemde bedragen terug te vorderen, zeker nu hij aanvullende medische kosten moet maken. Eiser concludeert dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
Oordeel van de rechtbank
5.1
In geschil is of de ISD het recht op algemene bijstand van eiser terecht heeft herzien dan wel ingetrokken over de maanden januari 2020 tot en met maart 2022 en de te veel betaalde (algemene en bijzondere) bijstandsuitkering terecht heeft teruggevorderd.
5.2
De rechtbank stelt voorop dat intrekking en herziening van bijstand een voor de betrokkene belastend besluit is. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
Kunnen de bijschrijvingen op eisers bankrekening worden aangemerkt als giften?
6.1
Niet in geschil is dat in de te beoordelen periode van 1 januari 2020 tot en met
31 maart 2022 op de bankrekening van eiser zeer frequent bedragen door derden zijn bijgeschreven, waarvan eiser geen melding heeft gemaakt aan de ISD. Eiser stelt dat de stortingen op zijn bankrekening moeten worden aangemerkt als vrij te laten giften en dat geen sprake is van middelen. Dat geldt in ieder geval voor de bedragen die niet door eisers moeder zijn overgemaakt, zo is van de zijde van eiser ter zitting nader toegelicht. De gelden die eisers moeder heeft overgemaakt betreffen volgens eiser leningen.
6.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] worden stortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is bovendien sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet. Daarbij is niet van belang of bijschrijvingen moeten worden aangemerkt als lening.
Evenmin is relevant of aan de lening een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting is verbonden, noch of de lening daadwerkelijk is terugbetaald. Een geldlening is volgens artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet namelijk niet uitgezonderd van de middelen waarover de bijstandsgerechtigde kan beschikken. Verder worden periodieke betalingen van derden, waaronder familieleden, aan bijstandsontvangers - ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt - als inkomen van de bijstandsontvanger aangemerkt.
6.3
De bijschrijvingen op eisers bankrekening zijn door verweerder dan ook terecht als middelen aangemerkt. Bij gebrek aan objectiveerbare en objectiveerbare gegevens over de herkomst en bestemming van de bedragen kan eiser kan niet worden gevolgd in zijn - niet onderbouwde - stelling dat hij een deel van de bijschrijvingen als gift heeft ontvangen en dat deze bijschrijvingen daarom ten onrechte als inkomen zouden zijn aangemerkt. Eiser kon vrijelijk over de bijgeschreven bedragen beschikken. Dit betekent dat de ISD de bedragen van de bijschrijvingen terecht als inkomen in aanmerking heeft genomen.
Heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden en was deze schending verschoonbaar?
7.1
Niet in geschil is dat eiser de bijschrijvingen op zijn bankrekening niet aan de ISD heeft gemeld, waardoor er sprake is van een schending van de in artikel 17 van de Participatiewet neergelegde inlichtingenplicht. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat deze schending verschoonbaar zou zijn. De bijschrijvingen en stortingen op eisers bankrekening betreffen inkomen, zodat die informatie voor de voortzetting van bijstand van belang kon zijn. De in artikel 17 van de Participatiewet neergelegde verplichting is een objectief geformuleerde verplichting waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt.
7.2
Omdat sprake is van schending van de inlichtingenplicht was de ISD op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet gehouden de bijstand over de te beoordelen periode in geding in te trekken respectievelijk te herzien, en de teveel betaalde bijstand terug te vorderen.
7.3
Ten aanzien van de bijzondere bijstand stelt de rechtbank vast dat het intrekkingsbesluit van 6 oktober 2022 onherroepelijk is geworden nu eiser daartegen geen bezwaar heeft ingediend. De formele rechtskracht beperkt zich tot de rechtsgevolgen van het intrekkingsbesluit. De ISD heeft in het bestreden besluit de terugvordering van de bijzondere bijstand beperkt tot de maanden augustus, oktober en november 2021 (tot een totaalbedrag van € 296,76) op de grondslag dat eisers inkomen in deze maanden te hoog was, waardoor er gezien eisers draagkracht geen recht bestond op bijzondere bijstand over deze maanden. Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, is er sprake van middelen waarvan eiser ten onrechte geen melding heeft gemaakt. De ISD was gehouden de teveel betaalde algemene en bijzondere bijstand terug te vorderen. De in het bestreden besluit berekende hoogte van de terugvorderingsbedragen is niet in geschil.
Dringende redenen om van terugvordering af te zien?
8.1
Volgens eiser vormt zijn medische situatie een dringende reden als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet om af te zien van het terugvorderen van de te veel betaalde (algemene en bijzondere) bijstand van eiser.
8.2
In de gezondheidstoestand van eiser heeft de ISD geen dringende redenen hoeven zien om van terugvordering af te zien. Niet aannemelijk is gemaakt dat het terugvorderingsbesluit dusdanig ernstige medische, sociale of psychische gevolgen heeft dat eiser in een onaanvaardbare situatie is terecht gekomen. [2] Volgens eiser is het gezien zijn bijzondere en precaire medische situatie verder financieel onaanvaardbaar om over te gaan tot terugvordering, omdat hij aanvullende medische kosten heeft.
De rechtbank is met de ISD van oordeel dat dit geen dringende reden in de zin van artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet vormt. Nog daargelaten dat eiser zijn stelling niet met stukken heeft onderbouwd, doen de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voor als daadwerkelijk wordt overgegaan tot invordering. In dat kader heeft eiser als schuldenaar bescherming van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. [3] De ISD dient te zijner tijde te beoordelen of eiser met inachtneming van die regels in staat is om maandelijks een bedrag terug te betalen.
8.3
Namens eiser is ter zitting nog beroep gedaan op het terugvorderingsbeleid dat de ISD (gemeente Bergen op Zoom) hanteert. Conform artikel 2, aanhef en onder e en artikel 7 van de Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2020 (beleidsregels) wordt volledig gebruik gemaakt van de terugvorderingsbevoegdheid uit artikel 58 van de Participatiewet, tenzij sprake is van dringende redenen in de zin van het achtste lid van dat artikel. Nu eiser dringende redenen niet aannemelijk heeft gemaakt, doet toepassing van het beleid niet af aan de terugvordering. Van onbillijkheden van overwegende aard op grond waarvan met toepassing van de hardheidsclausule ten gunste van eiser van de beleidsregels zou moeten afgeweken met toepassing van artikel 4:84 van de Awb, is de rechtbank ten slotte niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten of vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst af het verzoek tot schadevergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 18 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet (Pw)
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan de ISD op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de ISD kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 31, eerste lid
Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 32, eerste lid
Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 54, derde lid
De ISD herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan de ISD een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, eerste en achtste lid
1. De ISD van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de ISD besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom inhoudende Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2020 (beleidsregels)
Artikel 2 Gebruik maken van wettelijke bevoegdheden
1. Het college maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot: […]
e. terugvordering van ten onrechte verleende uitkering als bedoeld in artikel 58, lid 2, PW […].
Artikel 7 Dringende redenen
Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van de bevoegdheid tot herziening, intrekking en/of terugvordering wegens dringende redenen.
Artikel 24 Hardheidsclausule
Door of namens het college kan met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van deze beleidsregels, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 16 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:83.
2.Vergelijk de uitspraken van de CRvB van 23 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1058 en van
3.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 17 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3562.