ECLI:NL:RBZWB:2024:342

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
BRE 22/3585
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde aanslag schenkbelasting en beoordeling van algemene beginselen van behoorlijk bestuur

Op 24 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 22/3585, waarin de belanghebbende, als erfgenaam van de heer [erflater], in beroep ging tegen een aanslag schenkbelasting van € 45.049 die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd. De aanslag was het gevolg van een schenking van een woning door mevrouw [naam 1] aan haar zoon, de heer [erflater], op 9 april 2019. De rechtbank oordeelde dat de aanslag terecht was opgelegd en niet tot een te hoog bedrag was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zich niet verzetten tegen het opleggen van de aanslag, ondanks eerdere onjuiste tenaamstellingen van eerdere aanslagen. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht geen rekening had gehouden met een leegwaarderatio, omdat de woning niet als verhuurd kon worden aangemerkt. Ook het beroep op dwaling werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de schenking weloverwogen tot stand was gekomen. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn werd eveneens afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde de aanslag schenkbelasting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3585

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende](in hoedanigheid van erfgenaam van [erflater] ), uit Breda, belanghebbende
(gemachtigde: mr. C.J.M. Jacobs),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. De inspecteur heeft op 1 maart 2022 ten name van de heer [erflater] (hierna: de heer [erflater] ) een aanslag schenkbelasting (de aanslag) opgelegd tot een te betalen bedrag van € 45.049 ter zake van de verkrijging van een woning.
1.1.
Belanghebbende heeft als erfgenaam van de heer [erflater] bezwaar tegen die aanslag gemaakt. De inspecteur heeft het bezwaar met dagtekening 5 juli 2022 ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
1.2.
Tegen die beslissing komt belanghebbende op in beroep.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank oordeelt in deze uitspraak dat de inspecteur terecht en niet tot een te hoog bedrag de aanslag schenkbelasting heeft opgelegd. Enerzijds verzetten algemene beginselen van bestuur zich niet tegen het opleggen van deze aanslag en anderzijds is de aanslag ook niet tot een te hoog bedrag vastgesteld. De inspecteur heeft namelijk in de waardering van de schenking terecht geen rekening gehouden met een leegwaarderatio, en ook komt het vaderlijk erfdeel niet voor verrekening met de schenking in aanmerking. Tot slot geeft ook de menselijke maat geen aanleiding de aanslag op een lager bedrag vast te stellen. De rechtbank houdt de aanslag schenkbelasting daarom geheel in stand.
2.1.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt, en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Mevrouw [naam 1] heeft haar appartement gelegen te [adres] te [plaats] (de woning) op 9 april 2019 geschonken aan haar zoon, de heer [erflater] . De woning had op 1 januari 2018 een WOZ-waarde van € 325.000.
3.1.
Voor de schenking is aangifte schenkbelasting gedaan.
3.2.
Ten tijde van de schenking werd de woning reeds bewoond door de heer [erflater] en belanghebbende.
3.3.
Vervolgens is mevrouw [naam 1] op [datum 1] 2019 overleden. Haar enig erfgenaam is de heer [erflater] .
3.4.
Op [datum 2] 2020 is de heer [erflater] overleden. Belanghebbende is zijn enig erfgenaam.
3.5.
Ter zake van de schenking heeft de inspecteur de volgende aanslagen schenkbelasting opgelegd:
  • Op 9 april 2020 een voorlopige aanslag schenkbelasting ten name van “ [naam 2] ”.
  • Op 22 juli 2021 een (eerste) definitieve aanslag schenkbelasting ten name van “Erven [naam 2] ”. De inspecteur heeft die aanslag in bezwaar vernietigd wegens de onjuiste tenaamstelling.
  • Op 7 februari 2022 een (tweede) definitieve aanslag schenkbelasting, wederom ten name van “Erven [naam 2] ”. De inspecteur heeft reeds vóór dagtekening van die aanslag aan belanghebbende bericht dat die aanslag wegens de onjuiste tenaamstelling wordt vernietigd.
  • Op 1 maart 2022 een (derde) definitieve aanslag schenkbelasting, de in deze procedure in geschil zijnde aanslag, ten name van [erflater] .
3.6.
De voor de schenking verschuldigde schenkbelasting is door de inspecteur, conform de ingediende aangifte, berekend over een schenking van € 325.000, verminderd met de reguliere kindvrijstelling van € 5.428 (jaar 2019) [1] . Over de belastbare schenking van € 319.572 heeft de inspecteur € 51.441 aan schenkbelasting berekend [2] . Vervolgens is het bedrag aan schenkbelasting verminderd met de over de schenking geheven overdrachtsbelasting (€ 6.392), waardoor het te betalen bedrag aan schenkbelasting € 45.049 bedraagt.

Motivering

4. De rechtbank beoordeelt of de aanslag schenkbelasting van 1 maart 2022 terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
4.1.
Belanghebbende voert allereerst aan dat de aanslag schenkbelasting moet worden vernietigd wegens schending van algemene beginselen van bestuur. Anders dan in de zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 21 februari 2014 [3] , spelen er in dit geval bijzondere omstandigheden. Over hetzelfde rechtsfeit zijn namelijk drie aanslagen met een onjuiste tenaamstelling opgelegd. Die omstandigheden maken dat algemene beginselen van bestuur zich er tegen verzetten dat de onderhavige aanslag mocht worden opgelegd, aldus belanghebbende.
4.2.
De inspecteur betwist de stelling van belanghebbende. Hij wijst erop dat de mogelijkheid bestond om binnen de aanslagtermijn een aanslag aan de juiste persoon op te leggen, van welke mogelijkheid hij gebruik heeft gemaakt.
4.3.
De rechtbank stelt in haar beoordeling het volgende voorop. De voorlopige aanslag schenkbelasting en de daarop volgende eerste twee definitieve aanslagen schenkbelasting zijn opgelegd aan “ [naam 2] ” respectievelijk “Erven [naam 2] ” (zie 3.5). Niet in geschil is dat de derde definitieve aanslag, de onderhavige aanslag, is opgelegd aan een andere, en dit keer de juiste, persoon. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 21 februari 2014 [4] , is de in geschil zijnde aanslag daarom in beginsel rechtsgeldig opgelegd.
4.4.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de wijze waarop de aanslag tot stand is gekomen aanleiding geeft voor een ander oordeel. De rechtbank is van oordeel dat dat gelet op de relevante feiten en omstandigheden niet het geval is. De inspecteur heeft in de bezwaarfase tegen de eerste definitieve aanslag de onjuiste tenaamstelling voor het eerst onderkend en heeft onweersproken gesteld dat de onjuiste tenaamstellingen op de verschillende aanslagen het gevolg waren van een (systeem)fout. De inspecteur heeft dat ook telkens als zodanig aan belanghebbende gemeld en geprobeerd om deze ongedaan te maken. Het enkele feit dat dit niet meteen is gelukt en er meerdere aanslagen met een onjuiste tenaamstelling zijn opgelegd, is onvoldoende voor het oordeel dat de algemene beginselen van bestuur zich verzetten tegen het opleggen van de in geschil zijnde aanslag. Er zijn ook geen andere feiten en omstandigheden aangevoerd die ertoe leiden dat het opleggen van de aanslag binnen de aanslagtermijn in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Leegwaarderatio
4.5.
Belanghebbende stelt zich verder op het standpunt dat de inspecteur in de aanslag ten onrechte de gehele WOZ-waarde van de woning als de waarde van de schenking in aanmerking heeft genomen. Ten tijde van de schenking werd de woning namelijk verhuurd aan de heer [erflater] en belanghebbende. Die verhuur drukt op grond van artikel 21, achtste lid van de Successiewet 1956 (SW) de waarde van de schenking in dit geval met 38 procent van de WOZ-waarde, aldus belanghebbende.
4.6.
De inspecteur betwist dat de woning ten tijde van de schenking werd verhuurd. Belanghebbende heeft namelijk geen stukken overgelegd waaruit dat volgt. Om die reden is in de waardevaststelling van de schenking terecht geen rekening gehouden met een leegwaarderatio, aldus de inspecteur. Op de zitting heeft de inspecteur daaraan toegevoegd dat ook als sprake is van verhuur, de leegwaarderatio niet kan worden toegepast op grond van artikel 21, achtste lid, laatste volzin, van de SW.
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van de eerste volzinnen van artikel 21, achtste lid van de SW de waarde van een woning die geheel of gedeeltelijk is verhuurd, lager wordt vastgesteld op een van de huurprijs afhankelijk percentage van de waarde (de leegwaarderatio). In de laatste volzin van artikel 21, achtste lid SW wordt een uitzondering op de leegwaarderatio gegeven. In die volzin is namelijk kortgezegd bepaald dat een onroerende zaak niet voor een lagere waarde in aanmerking wordt genomen dan de WOZ-waarde indien deze wordt verkregen door een huurder van die onroerende zaak of zijn partner.
4.8.
In dit geval staat vast dat de begiftigde van de schenking (de heer [erflater] ) samen met zijn partner (belanghebbende) ten tijde van de schenking in de woning woonde (zie 3.2). Ook als die bewoning ten tijde van de schenking kwalificeerde als verhuur als bedoeld in artikel 21, achtste lid van de SW, is van een waardedrukkende invloed van de verhuur op de schenking geen sprake. Omdat de huurder in dat geval eveneens de begiftigde is, doet de uitzonderingssituatie als bedoeld in de laatste volzin van dat artikellid zich dan namelijk voor. Daar maakt het Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956 waar belanghebbende op wijst, geen uitzondering op. Dat betekent dat de inspecteur dus terecht met de leegwaarderatio geen rekening heeft gehouden.
Dwaling
4.9.
Belanghebbende voert verder aan dat ten tijde van de schenking de heer [erflater] (de begiftigde) nog een vordering had op zijn moeder (de schenker) wegens de verdeling van de nalatenschap van zijn overleden vader. Door deze vordering niet te verrekenen bij de overdracht van de woning is een behoorlijk belastingnadeel geleden en bij een juiste voorstelling van zaken hadden de heer [erflater] en zijn moeder de schenkingsovereenkomst niet gesloten onder dezelfde voorwaarden. Met een beroep op rechtsdwaling moet alsnog dat vaderlijk erfdeel met de schenking worden verrekend, aldus belanghebbende.
4.10.
De rechtbank komt daarover tot het volgende. Belanghebbende heeft verklaard zelf niet betrokken te zijn geweest bij de schenking van de woning, en verder dat hij het waarschijnlijk acht dat de schenker en begiftigde wel wisten dat schenkbelasting over de schenking betaald moest worden. Ook hebben zij een aangifte schenkbelasting ingediend waar dat uit volgt. De schenker en begiftigde hadden zodoende een juiste voorstelling van zaken met betrekking tot de schenking en de gevolgen daarvan voor de aanslag schenkbelasting. De omstandigheid dat nadien – na overlijden van zowel de schenker als de begiftigde – bleek dat de schenking wellicht op een fiscaal voordeligere manier had kunnen worden vormgegeven, leidt niet tot de conclusie dat partijen hebben gedwaald over de schenking en de gevolgen daarvan. Destijds is de schenking namelijk weloverwogen tot stand gekomen en de gevolgen daarvan aanvaard. Een beroep op dwaling kan reeds om die reden niet slagen.
Menselijke maat
4.11.
Voorts stelt belanghebbende dat de aanslag schenkbelasting moet worden verminderd omdat onvoldoende rekening wordt gehouden met de menselijke maat. Daartoe stelt hij onder meer dat hij na het overlijden van zijn partner werd geconfronteerd met deze belastingschuld, en verder niets van de schenking en afspraken omtrent de woning heeft kunnen achterhalen omdat hij geen toegang heeft tot de digitale bestanden van zijn overleden partner.
4.12.
Hoewel de rechtbank de vervelende situatie van belanghebbende begrijpt, ziet zij in de feiten en omstandigheden van het geval geen aanleiding om op deze door belanghebbende aangevoerde grond tot een ander oordeel te komen. Het beroep van belanghebbende kan in zoverre dus ook niet slagen.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
4.13.
Tot slot heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Dat verzoek wordt afgewezen. Voor een procedure als deze geldt dat de redelijke termijn is overschreden indien de rechtbank niet binnen twee jaar uitspraak doet nadat het bezwaarschrift is ontvangen. [5] Het bezwaarschrift tegen de aanslag door de inspecteur is ontvangen op 17 maart 2022, zodat gelet op de datum van deze uitspraak de redelijke termijn niet is overschreden.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag schenkbelasting niet wordt vernietigd of verminderd. Ook wordt het verzoek om een vergoeding van immateriële schade afgewezen. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 24 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Deze vrijstelling is opgenomen in artikel 33 van de Successiewet 1956.
2.De tarieven zijn genoemd in artikel 24 van de Successiewet 1956.
5.Bijvoorbeeld Hoge Raad 12 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3562.