In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 24 april 2024 een tussenvonnis uitgesproken in een geschil tussen een besloten vennootschap, eiser in conventie, en een huurder, gedaagde in conventie, over een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte. De huurovereenkomst liep van 1 juli 2018 tot 1 juli 2023, waarbij de huurder een bankgarantie van € 9.267,62 heeft gesteld. De eiser vordert betaling van huurachterstand, contractuele boetes, herstelkosten en incassokosten, terwijl de gedaagde in reconventie vordert dat de eiser onverschuldigd betaalde servicekosten en energiekosten terugbetaalt.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet heeft weersproken dat hij huur over mei en juni 2023 verschuldigd is, en heeft deze bedragen toegewezen. De vordering tot betaling van contractuele boetes is gematigd, en de kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde verantwoordelijk is voor de herstelkosten, met uitzondering van enkele posten die zijn afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De kantonrechter heeft ook de vordering tot vergoeding van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, maar de vordering tot vergoeding van wettelijke (handels)rente is afgewezen.
In reconventie heeft de kantonrechter de gedaagde in de gelegenheid gesteld om zijn vorderingen verder te onderbouwen, met betrekking tot de servicekosten en energiekosten. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij de eiser is opgedragen om aanvullende stukken over te leggen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken en documentatie in huurrelaties, evenals de verantwoordelijkheden van beide partijen in het kader van de huurovereenkomst.