ECLI:NL:RBZWB:2024:4790

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
23/1617
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van uitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 12 juli 2024, wordt het beroep van eisers tegen de herziening en intrekking van hun recht op een uitkering op grond van de Participatiewet beoordeeld. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen had op 4 maart 2022 besloten om het recht op uitkering van eisers te herzien en terug te vorderen over de periode van 1 april 2020 tot en met 30 april 2021. Dit besluit was gebaseerd op bijschrijvingen op de bankrekening van eiseres, die door het college werden aangemerkt als middelen voor levensonderhoud. Eisers voerden aan dat ook de afschrijvingen op de rekening in aanmerking genomen moesten worden, omdat deze de werkelijke financiële situatie beter weerspiegelden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de bijschrijvingen van derden als middelen heeft aangemerkt, maar dat er ook regelmatig afschrijvingen naar de rekening van de broer van eiseres plaatsvonden. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met deze afschrijvingen en dat het besluit om de uitkering te herzien en terug te vorderen daardoor lijdt aan een motiveringsgebrek. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het college ook het betaalde griffierecht van € 50,- aan eisers moet vergoeden. Daarnaast worden de proceskosten van eisers vastgesteld op € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1617 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. J.D. Nijenhuis),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de herziening/intrekking van hun recht op een uitkering op grond van de Participatiewet en terugvordering van aan hen verstrekte uitkering.
1.1
Met het besluit van 4 maart 2022 heeft het college het recht van eisers op een uitkering herzien/ingetrokken over de periode van 1 april 2020 tot en met 30 april 2021. Daarbij is de teveel over die periode verstrekte uitkering van eisers teruggevorderd.
1.2
Met het bestreden besluit van 1 januari 2023 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, eiseres, hun gemachtigde en tolk [naam 1] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] en mr. S. Poot.
1.4
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
2. Eisers ontvingen een uitkering op grond van de Participatiewet van het college.
Het college heeft een onderzoek ingesteld naar het recht op uitkering. In dat kader heeft het college, onder meer, meermalen met eisers gesproken over bijschrijvingen door derden op door eisers overgelegde bankafschriften van de ING-bankrekening van eiseres.
De bevindingen van het onderzoek hebben geleid tot het besluit van 4 maart 2022. Met dat besluit heeft het college het recht op uitkering van eisers herzien/ingetrokken over de periode van 1 april 2020 tot en met 30 april 2021 op de grond dat bijschrijvingen van derden op de bankrekening van eiseres worden aangemerkt als middelen die eisers konden aanwenden voor hun levensonderhoud. Tevens is de over die periode volgens het college teveel verstrekte bijstand van eisers teruggevorderd.
Wettelijk kader
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt eisers
4. Eisers hebben, kort samengevat, aangevoerd dat niet volstaan kan worden met het aanmerken van de bijschrijvingen op de bankrekening als inkomsten, maar dat ook rekening moet worden gehouden met de afschrijvingen op die rekening. In de periode waarover wordt herzien en teruggevorderd is ongeveer € 190,00 meer op de bankrekening van eiseres af- dan bijgeschreven. Dat eiseres en haar broer [broer eiseres] over de redenen van de betalingen niet steeds eenduidig verklaren, kan eiseres niet worden verweten. Zij heeft volledig inzicht gegeven in de bij- en afschrijvingen. Familieleden helpen elkaar en daarvan wordt geen administratie bijgehouden.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
5, Bij de door het college overgelegde stukken bevindt zich een rapport Bijzonder onderzoek van 23 augustus 2021. De daarbij behorende bijlagen zijn echter niet overgelegd, waaronder bankafschriften van de hier relevante ING bankrekening van eiseres en een overzicht van bij- en afschrijvingen op en van deze bankrekening (hierna: het overzicht). Hangende beroep hebben eisers op 11 maart 2024, onder meer, de bankafschriften (bijlage B) en het overzicht (bijlage C) overgelegd. Het overzicht is ter zitting nogmaals overgelegd.
Omvang van het geding
6.1
Allereerst stelt de rechtbank vast dat in het bestreden besluit is vermeld dat de bijschrijvingen op de rekening van eiseres afkomstig van [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] in respectievelijk de maanden maart, april en mei 2021 (vooralsnog) buiten beschouwing zijn gelaten en daarover mogelijk later nog een besluit wordt genomen. Ter zitting is desgevraagd namens het college bevestigd dat bij de bepaling van de herziening en het terugvorderingsbedrag voornoemde bijschrijvingen niet zijn meegenomen. De rechtbank constateert dat ook uit het overzicht volgt dat het college eisers niet de bijschrijvingen die zijn gedaan door voornoemde drie personen tegenwerpt. De bedragen in het overzicht van de tweede kolom over de maanden maart, april en mei 2021 zijn namelijk niet meegenomen in de derde kolom (pagina 1 van het overzicht).
6.2
Het college heeft de uitkering van eisers over de maanden april tot en met juni 2020 herzien, over juli 2020 (naar de rechtbank begrijpt) ingetrokken en over de maanden augustus 2020 tot en met april 2021 herzien. Aan het besluit tot herziening/intrekking en terugvordering heeft het college (enkel) de bijschrijvingen op de bankrekening van eiseres afkomstig van haar broer, [broer eiseres] , en afkomstig van andere derden ten grondslag gelegd.
Heeft het college de uitkering terecht herzien?
7. De te beoordelen periode loopt van 1 april 2020 tot en met 30 april 2021. Het besluit tot herziening/intrekking van het recht op bijstand is een voor eisers belastend besluit. Daarom rust in beginsel op het college de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en intrekking is voldaan. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen [1] .
7.1
Niet in geschil is dat eisers geen melding hebben gemaakt van de bijschrijvingen op de bankrekening van eiseres. Het college stelt dat eisers de inlichtingenplicht hebben overtreden en beschouwt de betreffende bijschrijvingen als middelen die eisers voor hun levensonderhoud hadden kunnen en moeten aanwenden. Het geschil spitst zich met name toe op de vraag of de bijschrijvingen (vermeld in de derde kolom op pagina 1 van het overzicht) terecht zijn aangemerkt als middelen die relevant zijn voor het recht op bijstand.
7.2
De rechtbank stelt bij deze vraag voorop dat bijstand een vangnetvoorziening is voor mensen die geen eigen middelen hebben om in hun bestaanskosten te voorzien. Stortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger worden daarom in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet. Deze moeten in mindering worden gebracht op de bijstandsuitkering. Dit is vaste rechtspraak [2] .
Daarbij is niet van belang of bijschrijvingen moeten worden aangemerkt als lening. Evenmin is relevant of aan de lening een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting is verbonden, noch of de lening daadwerkelijk is terugbetaald. Een geldlening is volgens artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet namelijk niet uitgezonderd van de middelen waarover de bijstandsgerechtigde kan beschikken.
Verder worden periodieke betalingen van derden aan bijstandsontvangers - ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt - als inkomen van de bijstandsontvanger aangemerkt. [3] De term ‘beschikken’ moet volgens vaste rechtspraak zo worden uitgelegd dat deze ziet op de mogelijkheid van een belanghebbende om de bezitting feitelijk te kunnen aanwenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. [4]
Bijschrijvingen van [broer eiseres]
7.3
Vast staat dat in de periode in geding regelmatig bijschrijvingen op de bankrekening van eiseres door haar broer, [broer eiseres] , hebben plaatsgevonden. Op grond van het voorgaande worden deze bijschrijvingen in beginsel als middel aangemerkt. Uit de door eisers overgelegde bankafschriften volgt echter dat tegenover deze bijschrijvingen regelmatig afschrijvingen door eiseres naar de bankrekening van [broer eiseres] staan.
De reden van de bij- en afschrijvingen is weliswaar niet geheel duidelijk geworden en de bij- en afschrijvingen sluiten qua tijd en omvang niet altijd op elkaar aan, maar al deze bij- en afschrijvingen staan vermeld op de door eisers overgelegde bankafschriften en zijn dus voor het college inzichtelijk in beeld gebracht. De herkomst en hoogte van de bedragen is daarmee duidelijk. Partijen verschillen ook niet van mening over de in het overzicht opgenomen totaalbedragen.
7.3.1
Kernvraag is of de bijschrijvingen als middel, aan te wenden voor levensonderhoud, zijn te beschouwen en of daarbij de afschrijvingen een rol spelen.
7.3.2
Indien bij- en afschrijvingen tussen twee personen elkaar snel opvolgen en per saldo in een korte tijdspanne geen sprake is van ontvangen bedragen, kan naar het oordeel van de rechtbank aanleiding bestaan om ook de afschrijvingen in aanmerking te nemen. Onder die omstandigheden kan immers, realistisch gezien, niet zonder meer geoordeeld worden dat sprake is van het kunnen aanwenden van de bijschrijvingen voor levensonderhoud. [5] De rechtbank stelt vast dat in dit geval uit de bankafschriften blijkt dat de bij- en afschrijvingen elkaar steeds over en weer snel opvolgen, soms zelfs op dezelfde dag.
7.3.3
Het voorgaande betekent echter nog niet dat eisers kunnen worden gevolgd in hun stelling dat in het geheel geen sprake is geweest van relevante middelen omdat over de gehele periode in geding per saldo € 190,- meer aan [broer eiseres] is betaald dan van hem is ontvangen. Bijstand wordt immers per maand vastgesteld. Indien in een maand op de bankrekening van eiseres de bijschrijvingen door [broer eiseres] hoger zijn dan de afschrijvingen naar [broer eiseres] , en daarmee het meerdere langer op haar bankrekening staat, kan dit meerdere namelijk wel aangewend worden voor levensonderhoud. Dit doet zich voor in de maanden april 2020, juni 2020 en november 2020 tot en met april 2021.
7.3.4
In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om te oordelen dat het college in dit geval over de maanden in geding per maand dient vast te stellen of meer bijschrijvingen van [broer eiseres] dan afschrijvingen naar [broer eiseres] hebben plaatsgevonden. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen hadden eiseres een dergelijk positief saldo moeten melden aan het college, hebben eisers te veel bijstand ontvangen en dient de uitkering met dit saldo te worden herzien en teruggevorderd.
Bijschrijvingen van overige derden7.4 Uit het overzicht (pagina 1, tweede kolom, bijschrijving overige derden in samenhang met de derde kolom) blijkt dat het college ook bijschrijvingen van andere derden op de bankrekening van eiseres als middel aanmerkt. Blijkens het overzicht en de bankafschriften gaat het - naar de rechtbank begrijpt - om bijschrijvingen van:
- € 85,- in september 2020 (van [naam 6] € 15,- en van [naam 7] in totaal € 70,-)
- € 118,- in oktober 2020 (van [naam 6] € 8,- en € 10,- en van [naam 7] € 100,-)
- € 155,- in november 2020 (van [naam 6] € 5,- en van [naam 7] in totaal € 150,-)
- € 50,- in december 2020 van [naam 7]
- € 400,- in februari 2021 van [naam 5] .
Eisers hebben niet bestreden dat deze bijschrijvingen als middelen moeten worden beschouwd en aldus door het college in mindering moeten worden gebracht op het recht op uitkering.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil definitief te beslechten. Het college dient vast te stellen tot welke herziening en welk terugvorderingsbedrag het voorgaande dient te leiden. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal de termijn voor het nemen van een nieuw besluit stellen op vier weken. Daarbij merkt de rechtbank op dat deze termijn pas begint nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, nadat op dat hoger beroep is beslist.
8.1
Aangezien de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht te vergoeden.
8.2
Verder bestaat er aanleiding om het college te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op binnen vier weken nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze
uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 12 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Op grond van artikel 17, eerste lid, voor zover hier van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Op grond van artikel 31, eerste lid, voor zover hier van belang, worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Artikel 32, eerste en tweede lid, luidt:
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze: a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
2. Middelen die het karakter hebben van uitgesteld inkomen worden in aanmerking genomen naar de periode waarin deze zijn verworven. Middelen die het karakter hebben van doorbetaling van inkomen over een periode worden in aanmerking genomen naar de periode waarin deze te gelde kunnen worden gemaakt.
Artikel 54, derde lid, luidt:
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, eerste en achtste lid, luidt, voor zover hier van belang:
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 59 luidt:
1. Onverminderd artikel 58 kunnen kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden worden teruggevorderd.
2. Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend maar zulks achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.
3. Indien de bijstand terecht als gezinsbijstand aan gehuwden is verleend, maar de belanghebbende toch de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van de bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van de bijstand rekening had moeten worden gehouden.
4. De in het eerste , tweede en derde lid bedoelde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van kosten van bijstand die worden teruggevorderd.