Naast de door belanghebbende gerealiseerde verkoop van de winkels (zie hierover hetgeen is overwogen in 4.2.1), wijst zij op het in 3.2 bedoelde taxatierapport. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Hoewel als bijlage bij het taxatierapport een overzicht is gevoegd waarop elk van de 69 winkels staat vermeld, met daarbij een berekening van de huurwaarde en de kapitalisatiefactor, is geen sprake van een afzonderlijke waardering van de 69 objecten, zoals de Wet beoogt. Voor alle objecten is een huurwaarde-kapitalisatiefactor van 8 gehanteerd, terwijl de objecten onderling verschillen van substantiële aard kennen qua oppervlakte, ligging en rendementskansen. Voorts zijn de gehanteerde prijzen per vierkante meter niet met marktgegevens onderbouwd. De marktgegevens die wel vermeld zijn, zijn ontleend aan transacties die eveneens het karakter hebben van combinatieverkopen (zijnde winkelcentra elders in Nederland).
In het taxatierapport van belanghebbende staat dat het winkelcentrum binnen en buiten gedateerd is en niet past bij het huidige tijdsbeeld en dat het schilderwerk van de buitengevels in een slechte staat verkeerd en door weersinvloeden aangetast lijkt. Naar het oordeel van de rechtbank stemt het hiervoor geschetste beeld niet overeen met de foto’s die zijn opgenomen in de in 3.1 en 3.2 bedoelde taxatierapporten. Het had het op de weg van belanghebbende gelegen om het hiervoor geschetste beeld met objectief controleerbaar bewijs te onderbouwen.
In het taxatierapport van belanghebbende is, bij de berekening van de kapitalisatiefactor, gerekend met een opslagrisico van 7,6%, zijnde het gemiddelde van de percentages voor overige locaties die worden genoemd in de taxatiewijzer. Naar het oordeel van de rechtbank had het, mede gezien de omstandigheid dat in de in 3.1 bedoelde taxatierapporten wordt uitgegaan van een aanzienlijk lager opslagrisico, op de weg van belanghebbende gelegen om dit percentage nader te onderbouwen.
In het taxatierapport van belanghebbende is, bij de berekening van de kapitalisatiefactor, gerekend met een leegstandsrisico van 20%, omdat de langdurige en ook toenemende feitelijke leegstand een structurele leegstand van minimaal 1 jaar rechtvaardigt, bij een voorgestelde contractperiode van 5 jaar. Een dergelijk leegstandsrisico komt de rechtbank onaannemelijk hoog voor. Bovendien had het, naar het oordeel van de rechtbank, mede gezien de omstandigheid dat in de in 3.1 bedoelde taxatierapporten wordt uitgegaan van een aanzienlijk lager leegstandsrisico, op de weg van belanghebbende gelegen om dit percentage nader te onderbouwen.
In het taxatierapport van belanghebbende staat dat een kapitaalscorrectie van € 12.200.000 nodig is in verband met investeringen wegens achterstallig onderhoud. Achterstallig onderhoud dat dringend moet worden aangepakt zou onder andere bestaan uit het vervangen van daken, het vernieuwen van vloeren en reparatie van gevels vanwege verzakking. De rechtbank overweegt dat voor het in aanmerking nemen van een waardedruk vanwege achterstallig onderhoud, belanghebbende de bewijslast draagt dat de onroerende zaken in verhouding tot de marktgegevens in een mindere staat verkeren. De verklaring van belanghebbende dát zij een renovatie aangewezen acht is op zichzelf niet ongeloofwaardig, maar van onvoldoende gewicht om daar bij de waardebepaling rekening mee te houden. In de bouwkostenraming van [architectenbureau] (als bijlage gevoegd bij het taxatierapport van belanghebbende), waarnaar wordt verwezen ter onderbouwing van de benodigde kapitaalscorrectie, staat dat er geen onderzoek ter plaatse of vanuit archieven is gedaan. Aan deze raming komt daarom te weinig bewijskracht toe om het gestelde aannemelijk te maken. Nog daargelaten dat de kosten van een renovatie niet zonder meer gelijk zijn aan waardedruk als gevolg van de onderhoudsachterstand.