In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 5 augustus 2024, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. De rechtbank beoordeelt de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2016 en 2017, waarbij de inspecteur de aanslagen heeft vastgesteld op respectievelijk € 140.000 en € 45.000 aan belastbaar inkomen uit werk en woning, en € 252.020 en € 125.000 aan belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang. Belanghebbende, die in de Verenigde Staten woont, heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen en stelt dat hij als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige moet worden aangemerkt, zodat hij recht heeft op bepaalde fiscale aftrekposten.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aanslagen terecht heeft vastgesteld en dat belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden voor kwalificerende buitenlandse belastingplicht. De rechtbank wijst erop dat belanghebbende geen inkomensverklaring van de belastingautoriteit van zijn woonland heeft overgelegd, wat een vereiste is om als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige te worden aangemerkt. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, wat leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. De rechtbank concludeert dat de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017 niet te hoog zijn vastgesteld.
In het kader van de verzuimboete die aan belanghebbende is opgelegd voor het niet indienen van de aangifte voor het jaar 2017, oordeelt de rechtbank dat de inspecteur niet heeft aangetoond dat de aanmaningsbrief voor het doen van aangifte is ontvangen door belanghebbende. Hierdoor wordt de verzuimboete vernietigd. De rechtbank beslist dat de aanslagen IB/PVV in stand blijven, maar dat de verzuimboete wordt vernietigd en dat de inspecteur de proceskosten van belanghebbende moet vergoeden.