ECLI:NL:RBZWB:2024:6248

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
10579332 EL 23-15 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. de Waal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomsten en vernietiging op grond van artikel 1:88/1:89 BW

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juni 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Dexia Nederland B.V. en twee gedaagden, die gezamenlijk als [gedaagden] worden aangeduid. Dexia vorderde een verklaring voor recht dat zij met betrekking tot verschillende effectenleaseovereenkomsten aan al haar verbintenissen heeft voldaan en niets meer aan de gedaagden verschuldigd is. De gedaagden voerden verweer en stelden dat de overeenkomsten vernietigbaar zijn op grond van artikel 1:88 en 1:89 BW, omdat [gedaagde 1] geen schriftelijke toestemming had verleend voor het aangaan van de overeenkomsten III tot en met VII.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomsten op naam van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn gesteld, maar dat [gedaagde 1] niet als contractspartij kan worden beschouwd, omdat hij niet heeft getekend. Dit betekent dat hij wel degelijk een beroep kan doen op de vernietigbaarheid van de overeenkomsten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat Dexia onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat de verjaring van de vernietiging is ingetreden. De rechtbank heeft de vorderingen van Dexia gedeeltelijk toegewezen, waarbij Dexia is veroordeeld tot betaling van de bedragen die [gedaagde 2] aan Dexia heeft betaald, verminderd met hetgeen zij van Dexia heeft ontvangen, inclusief wettelijke rente.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van schriftelijke toestemming van de echtgenoot bij het aangaan van effectenleaseovereenkomsten en de gevolgen van het ontbreken daarvan. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van de gedaagden toegewezen en de vordering van Dexia ten aanzien van de overeenkomsten I en II afgewezen, omdat daarover geen inhoudelijke verweren zijn gevoerd.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg Zaaknummer 10579332 EL 23-15
vonnis van de kantonrechter van 20 juni 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam, eisende partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V., tegen
[gedaagde 1] ,
en
[gedaagde 2] ,
beiden wonende te [plaats] , gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces).
Partijen worden hierna Dexia en [gedaagden] (gedaagde partijen tezamen in mannelijk enkelvoud, dan wel afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 mei 2023;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek;
  • de rolmededeling van 25 april 2024;
  • de akte van Dexia.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
De volgende leaseovereenkomsten (hierna: de overeenkomsten) staan op naam van [gedaagden] , met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[nummer 1]
25-03-1998
Spaarleasen
II.
[nummer 2]
25-03-1998
Spaarleasen
III.
[nummer 3]
08-07-1998
Spaarleasen
IV.
[nummer 4]
08-07-1998
Spaarleasen
V.
[nummer 5]
07-05-1999
WinstVerDriedubbelaar
VI.
[nummer 6]
07-05-1999
WinstVerDriedubbelaar
VII.
[nummer 7]
07-05-1999
WinstVerDriedubbelaar
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
28-01-2005
+ € 376,41
Ja, door Dexia.
II.
28-01-2005
+ € 376,41
Ja, door Dexia.
III.
28-01-2005
+ € 642,30
Ja, door Dexia.
IV.
28-01-2005
+ € 642,30
Ja, door Dexia.
V.
06-05-2002
- € 2.001,07
Ja, door [gedaagde 2] .
VI.
06-05-2002
- € 2.001,07
Ja, door [gedaagde 2] .
VII.
06-05-2002
- € 2.001,07
Ja, door [gedaagde 2] .
2.3.
[gedaagde 1] was ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten gehuwd met [gedaagde 2]. [gedaagde 1] heeft [gedaagde 2] geen schriftelijke toestemming verleend voor het aangaan van de overeenkomsten III. tot en met VII.
2.4.
Bij brief van 23 maart 2006 (hierna: de vernietigingsbrief) heeft [gedaagde 1] een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de overeenkomst III. tot en met VII. als bedoeld in artikel 1:89 BW.

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
Dexia vordert, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten:
1. zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met
contractnummers [nummer 1], [nummer 2], [nummer 3], [nummer 4], [nummer 5], [nummer 6]
en [nummer 7] aan al haar verbintenissen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagden]
verschuldigd is,
2. [gedaagden] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagden] voert verweer tegen de vorderingen van Dexia en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Dexia, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

algemeen
4.1.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in
Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en
andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door
belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het
Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out- verklaring ingediend, onder wie [gedaagden]
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend.1 Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als
leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
A. er is sprake van huurkoop;
B. er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van
omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
C. Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
D. [gedaagden] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
E. er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
de verklaring voor recht
4.4.
Dexia vordert onder meer een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [gedaagden] verschuldigd.
4.5.
[gedaagden] betwist dit en stelt nog een vordering op Dexia te hebben vanwege de vernietiging van de overeenkomsten III. tot en met VII. op grond van artikel 1:88 jo. 1:89 BW.
huurkoop en artikel 1:88/1:89 BW
4.6.
Er is sprake van huurkoop. Dit betekent dat een echtgeno(o)t(e) voor het aangaan van elke overeenkomst de schriftelijke toestemming van de partner behoefde (HR 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2837 en HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM3868). Indien
deze schriftelijke toestemming ontbreekt, zou de niet-handelende echtgeno(o)t(e) de bevoegdheid hebben een beroep te doen op de vernietigbaarheid als bedoeld in artikel 1:88 en 1:89 BW.
met betrekking tot overeenkomsten III. tot en met VII.
medecontractant?
4.7.
Dexia stelt dat de overeenkomsten mede op naam zijn gesteld van [gedaagde 1] , zodat hieruit volgt dat [gedaagde 1] contractspartij is bij de overeenkomsten. Dit zou betekenen dat [gedaagde 1] geen
1 In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011
(ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019
(ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
beroep kan doen op vernietiging van de overeenkomsten op grond van artikel 1:88 en 1:89 BW. Dexia heeft daartoe verwezen naar een arrest van het hof Amsterdam van 18 november 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:4786).
4.8.
[gedaagden] betwist dat [gedaagde 1] contractspartij is en stelt dat de overeenkomsten alleen door [gedaagde 2] zijn ondertekend. Volgens [gedaagden] is [gedaagde 1] niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de overeenkomsten, zodat het onmogelijk is dat hij als contractspartij gezien kan worden.
4.9.
De betreffende overeenkomsten zijn op naam gesteld van mevrouw [gedaagde 2] “en/of” de heer [gedaagde 1] . Zij zijn uitsluitend door mevrouw [gedaagde 2] ondertekend. Overwogen wordt dat het plaatsen van de naam van [gedaagde 1] op/in de aanhef van de overeenkomsten alleen, onvoldoende is om [gedaagde 1] (mede)contractant te maken. Een overeenkomst komt immers tot stand door aanbod en aanvaarding en van aanvaarding van de overeenkomsten is niet gebleken. Het arrest van het hof Amsterdam waarin Dexia zich gesteund ziet, heeft betrekking op een andere situatie dan die in het onderhavige geval. Daar was de overeenkomst immers enkel op naam gesteld van de niet-handelende echtgenoot, terwijl de ander ondertekend had. Het voorgaande betekent dat [gedaagde 1] geen contractspartij is bij de overeenkomsten III. tot en met VIII. en derhalve de bevoegdheid heeft een beroep te doen op de vernietigbaarheid als bedoeld in artikel 1:88 en 1:89 BW.
beroep Dexia op verjaring vernietiging ex artikel 1:88/89 BW
4.10.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 oktober 2015 (JOR 2015/337 m.nt. mr. T.M.C. Arons, ECLI:NL:HR:2015:3018) beslist dat de stuitende werking op de voet van artikel 3:316 lid 1 BW van een collectieve vordering in de zin van artikel 3:305a BW zich uitstrekt tot de verjaring van een op die collectieve actie, ingesteld op 13 maart 2003, aansluitende, individuele vordering tot vernietiging van rechtshandelingen krachtens artikel 1:89 BW en dat dit ingevolge het bepaalde in artikel 3:52 lid 2 BW ertoe leidt dat ook de verjaring van de bevoegdheid tot het uitbrengen van een buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging wordt gestuit. Voorts heeft de Hoge Raad daarin bepaald dat een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring als hiervoor bedoeld, die wordt uitgebracht voor het tijdstip waarop de in artikel 3:316 lid 2 BW bedoelde termijn van zes maanden is verstreken, tijdig is uitgebracht.
4.11.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2017 (ECLI:NL:HR:2017:936) volgt dat tot uitgangspunt moet worden genomen dat de verjaring van de bevoegdheid tot vernietiging van de effectenleaseovereenkomst(en) is gestuit indien uiterlijk zes maanden na 25 januari 2007, dat wil zeggen uiterlijk op 25 juli 2007, een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring is afgegeven.
4.12.
Vastgesteld wordt dat de overeenkomsten méér dan drie jaar voorafgaand aan het aanhangig maken van de collectieve vordering zijn afgesloten. Dat betekent dat bovengenoemd arrest van de Hoge Raad niet van toepassing is indien [gedaagde 1] op 13 maart 2000 bekend was met deze overeenkomsten. Dexia heeft naar aanleiding daarvan aangevoerd dat de bevoegdheid tot die vernietiging is verjaard. Dit wordt door [gedaagden] betwist.
4.13.
In het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2023 ECLI:NL:RBAMS:2023:1221 is het toetsingskader voor zaken als de onderhavige, weergegeven. Beoordeling van deze zaak aan de hand van dat toetsingskader leidt tot het volgende.
4.14.
Voor de beoordeling van het beroep op verjaring door Dexia is van belang op welk tijdstip [gedaagde 1] daadwerkelijk bekend werd met de overeenkomsten. Het verjaringsberoep van Dexia kan alleen slagen wanneer Dexia daarvoor voldoende stelt en onderbouwt. Om Dexia daartoe in staat te stellen moet [gedaagden] voldoende gegevens verstrekken over de (financiële) gezinssituatie en andere feiten, die relevant kunnen zijn voor het vaststellen van het tijdstip van daadwerkelijke bekendheid van [gedaagde 1] met de overeenkomsten. Doet [gedaagden] dat niet dan heeft [gedaagden] het verweer tegen het verjaringsberoep onvoldoende onderbouwd.
4.15.
Eerst zal worden beoordeeld of [gedaagden] zijn verweer tegen het verjaringsberoep van Dexia voldoende heeft onderbouwd.
4.16.
Door [gedaagden] zijn schriftelijke verklaringen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] overgelegd, waarin staat vermeld dat deze zijn opgesteld op basis van antwoorden die elk van hen buiten aanwezigheid van de ander heeft gegeven in een telefoongesprek met hun gemachtigde.
4.16.1.
In de verklaring van [gedaagde 2] staat vermeld:
‘Ik, [gedaagde 2], verklaar het volgende:
a.
Hoe was in de betreffende periode de samenstelling van het gezin van de contractant en de echtgenoot, en wat was hun beroep en leeftijd (en het beroep/de opleiding en
leeftijd van eventuele kinderen)?
In 1998 was ik 50 jaar oud. Samen met mijn man heb ik twee kinderen. Zij zijn van 1969 en 1974. De jongste, onze zoon woonde toen nog thuis. Ik had verschillende krantenwijken.
Mijn man werkte bij de [werkgever].
Op welke wijze is (zijn) het (de) in de procedure betrokken effectenleasecontract(en) (hierna: de contracten) tot stand gekomen? Is in verband daarmee een tussenpersoon thuis op bezoek gekomen? Zo ja, wie waren daarbij aanwezig?
Voor de eerste contracten waarop mijn man heeft meegetekend is er iemand bij ons thuis geweest. Wij dachten te sparen voor een hoog rendement en zijn daar toen op ingegaan. De latere contracten heb ik zelfstandig afgesloten zonder overleg. Ik wilde sparen voor een
woning waar ik alleen zou kunnen wonen. De relatie met mijn man was op dat moment
moeilijk dus ik wilde op eigen benen staan. Deze overeenkomsten zijn na telefonisch contact schriftelijk tot stand gekomen. Ik ging steeds meer krantenwijken lopen en daardoor heb ik eerst nog twee afgesloten en later nog drie stuks.
Uit welke bron(nen) en van welke bankrekening(en) kwam het geld voor de inleg vandaan?
Ik heb de overeenkomsten betaald met mijn krantengeld. Ik liep vijf wijken en ik dacht, dat tikt mooi aan. De inleg kwam van onze ING-rekening. Dat was onze gezamenlijke bankrekening.
Op welk tijdstip, op welke wijze en op welke plaats kreeg de echtgenoot (niet zijnde de contractant) wetenschap van het bestaan van de contracten?
Vlak voor het eindigen van drie van mijn contracten kreeg ik bericht dat ik een schuld had aan Dexia. Ik was ontzettend verbaasd en boos. Ik moest het mijn man toen wel vertellen dat ik veel meer overeenkomsten had afgesloten. Wanneer dat was weet ik niet uit herinnering, maar die overeenkomsten zouden drie jaar lopen. Ik heb toen ook een boze brief gestuurd naar Dexia. Mijn man was ook teleurgesteld en boos.
Welke bankrekeningen hadden de contractant en de echtgenoot? En per bankrekening:
  • op welke na(a)m(en) was deze gesteld?
  • wie had daarvan een pas?
  • voor welke uitgaven/betalingen werd deze bankrekening gebruikt?
Naast de rekening bij de ING had ik nog een krantenrekening. Daar kwam mijn krantengeld op binnen en moest ik de lopers van betalen. Mijn salaris maakte ik dan over op de gezamenlijke rekening. Ik weet niet of die rekening toen al en/of was en of mijn man een pas had. Wij gingen geld halen bij de bank en betaalde met contant geld in de winkels.
Welke inkomsten(bronnen) hadden de contractant en de echtgenoot en op welke bankrekening(en) werden deze inkomsten gestort?
Wij ontvingen allebei salaris. Dat was het.
Wie verzorgde in het betreffende huishouden de financiële administratie en op welke wijze gebeurde dat?
Ik verzorgde de volledige financiële administratie. Ik hield in de gaten wat waarheen moest en hoeveel er op de rekening moest blijven staan. Ik regelde alle acceptgiro’s en beheerde de rekening. Mijn man had ploegendiensten en vergat vroeger vaak rekeningen te betalen. Ik
hield niet van aanmaningen dus ik heb de hele financiële administratie op mij genomen.
Wie van beiden (contractant en echtgenoot) deed welke soort betalingen?
Ik verzorgde alle betalingen. Betalen van rekeningen. Mijn man deed weleens boodschappen als hij uit het werk kwam. Hij betaalde dan met contant geld. Met de rekening en afschriften had hij niets te maken.
i.
Wie van beiden (contractant en echtgenoot) opende(n) enveloppen met
bankdagafschriften? Waar werden deze opgeborgen? Wie van beiden heeft ooit (hetzij na ontvangst, hetzij op een later tijdstip) inzage gehad in een of meer bankafschriften?Ik borg de afschriften op in een mapje van de ING. Ik maakte de bankpost open controleerde die. Mijn man keek daar nooit naar. Post op mijn naam opende mijn man niet. De post van Dexia die ook op onze beiden namen stond opende ik alleen.
Wie verzorgde de belastingaangifte van de contractant en de echtgenoot, en wie ondertekende deze?
Ik verzorgde zelf de belastingaangifte. Ik had daar geen hulp bij. Mijn man hoefde deze ook niet te ondertekenen. Wij hadden een miniem salaris, dus ik weet niet zeker of wij in die jaren aangiften deden. Mijn krantengeld werd toen niet meegenomen in de aangifte.
Hebben de contractant en/of de echtgenoot in de betreffende periode een
hypothecaire lening of andere lening afgesloten? En is daarbij de aanwezigheid van de contracten aan de orde gekomen?
Nee, wij hebben niets geleend. Wij hadden een huurwoning.
Hadden de contractant en/of de echtgenoot in de betreffende periode een
pensioenvoorziening, een lijfrentepolis, een belegging in aandelen of een soortgelijke vermogensvoorziening?
Nee, mijn man had een ‘vrouwverzekering’. Ook had mijn man pensioengeld via de werkgever.
Over welke uitgaven beslisten de contractant en de echtgenoot gezamenlijk?
Misschien als er een auto gekocht moest worden of andere grote uitgave. Over de administratie en financiën vertelde ik verder niets. (…).’.
4.16.2.
In de verklaring van [gedaagde 1] staat vermeld:
‘Ik, [gedaagde 1] , verklaar het volgende:
a.
Hoe was in de betreffende periode de samenstelling van het gezin van de contractant en de echtgenoot, en wat was hun beroep en leeftijd (en het beroep/de opleiding en leeftijd van eventuele kinderen)?
In juli 1998 was ik 51 jaar oud. Wij hebben twee kinderen. Onze zoon woonde nog thuis. Onze dochter niet meer, zij was al getrouwd. Ik werkte op het [locatie], ik was daar werkzaam als [functie]. Mijn vrouw runde een uitgiftepunt van de kranten.
Op welke wijze is (zijn) het (de) in de procedure betrokken effectenleasecontract(en) (hierna: de contracten) tot stand gekomen? Is in verband daarmee een tussenpersoon thuis op bezoek gekomen? Zo ja, wie waren daarbij aanwezig?
Samen met mijn vrouw had ik een spaarplan afgesloten bij Dexia, althans dat dachten wij. Daarvoor is iemand bij ons thuis geweest. Het zou sparen zijn met een goed rendement.
Maar mijn vrouw is daar later mee doorgegaan zonder dat ik daar iets van wist. Zij heeft dus nog meer contracten gesloten waarvan ik niets wist.
Uit welke bron(nen) en van welke bankrekening(en) kwam het geld voor de inleg vandaan?
Ik heb begrepen dat zij het met krantengeld heeft betaald. Ik wist daar niets van alleen. Ik bemoei mij niet met de financiën. Nu nog steeds niet.
Op welk tijdstip, op welke wijze en op welke plaats kreeg de echtgenoot (niet zijnde de contractant) wetenschap van het bestaan van de contracten?
Dat was 2002. Mijn vrouw vertelde mij dat ze schulden had bij Dexia. Zij had overeenkomsten afgesloten die met een schuld zouden eindigen. Ik begreep toen voor het eerst dat mijn vrouw nog meer van die dingen had afgesloten. Ik wist alleen van onze gezamenlijke contracten die ik ook had meegetekend. Wij waren toen wel in paniek dat alles in de schuld zou eindigen. Ik heb daarover op werk gesproken en toen bleek dat deze kwestie ook een paar weken daarvoor op televisie was geweest bij Radar. Dat ben ik toen gaan opzoeken. Toen werd pas duidelijk dat er niet werd gespaard maar geleend.
Welke bankrekeningen hadden de contractant en de echtgenoot? En per bankrekening:
  • op welke na(a)m(en) was deze gesteld,
  • wie had daarvan een pas?
  • voor welke uitgaven/betalingen werd deze bankrekening gebruikt?
Wij hadden gewoon één rekening bij de ING. Misschien hadden wij ook nog een rekening bij de Rabo. Ik weet niet of wij toen al pasjes hadden. Mijn vrouw gebruikte volgens mij de cheques. Die schreef zij uit. Voor de contante uitgaven haalden wij volgens mij gewoon geld bij de bank.
Welke inkomsten(bronnen) hadden de contractant en de echtgenoot en op welke bankrekening(en) werden deze inkomsten gestort?
Alleen mijn salaris. Dat kwam volgens mij op de ING-rekening binnen. Mijn vrouw ontving haar geld volgens mij op een aparte rekening. Daar heb ik mij eigenlijk nooit in verdiept. Dat deed mijn vrouw gewoon heel goed en daar had ik vertrouwen in.
Wie verzorgde in het betreffende huishouden de financiële administratie en op welke wijze gebeurde dat?
Dat verzorgde mijn vrouw allemaal. Mijn vrouw was heel intelligent. Zij had een lijstje en had alles goed uitgesplitst. Ze had allemaal potjes. Nu nog. Ze houdt een soort kasboek bij en elk bonnetje moet bewaard blijven. Ik hoefde niets op financieel vlak te doen. Ik kan dat niet goed, maar ik ben goed met mijn handjes.
Wie van beiden (contractant en echtgenoot) deed welke soort betalingen?Ik had meestal gewoon geld. Contant geld waar ik mijn uitgaven mee deed. Alle overboekingen met de rekening regelde mijn vrouw.
Wie van beiden (contractant en echtgenoot) opende(n) enveloppen met bankdagafschriften? Waar werden deze opgeborgen? Wie van beiden heeft ooit (hetzij na ontvangst, hetzij op een later tijdstip) inzage gehad in een of meer bankafschriften?Dat deed mijn vrouw ook allemaal. Zij borg alles op in de map die zij boven heeft. Post opende ik niet. Ik wist niet dat er allemaal betalingen aan Dexia waren.
Wie verzorgde de belastingaangifte van de contractant en de echtgenoot, en wie ondertekende deze?
De belastingaangifte deed mijn vrouw ook. Ze had daar geen hulp bij. Nu helpt onze dochter. Als ik moest tekenen, dan deed ik dat gewoon. Zoals ik al zei, vertrouwen in mijn vrouw en er zelf ook geen interesse in.
Hebben de contractant en/of de echtgenoot in de betreffende periode een hypothecaire lening of andere lening afgesloten? En is daarbij de aanwezigheid van de contracten aan de orde gekomen?
Nee, volgens mij hebben wij geen leningen. Mijn vrouw spaarde altijd voordat er iets gekocht werd.
Hadden de contractant en/of de echtgenoot in de betreffende periode een pensioenvoorziening, een lijfrentepolis, een belegging in aandelen of een soortgelijke vermogensvoorziening?
Ik betaalde pensioen via mijn werk vanaf mijn 18e jaar. En ik had een verzekering voor het geval mijn vrouw zou wegvallen.
Over welke uitgaven beslisten de contractant en de echtgenoot gezamenlijk?
Het kopen van een nieuwe auto bijvoorbeeld. Ik was zelf automonteur dus ik voelde aan wanneer er veel kosten zouden aankomen en dan wist mijn vrouw hoeveel geld er was voor het kopen van een nieuwere auto. Wij leefden heel zuinig. Wat ik kon repareren, repareerde ik. (…).’.
4.17.
Dexia voert in de onderhavige zaak onder meer aan dat de verklaringen uitsluitend berusten op de herinneringen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en dat geen bewijsmiddelen worden overgelegd die de daarin genoemde standpunten staven.
4.18.
Dexia verliest hierbij echter uit het oog dat [gedaagden] niet hoeft te bewijzen wanneer [gedaagde 1] daadwerkelijk kennisnam van het bestaan van de overeenkomsten. Zoals hiervoor reeds is overwogen rust die bewijslast op Dexia. Wel mag van [gedaagden] worden verwacht dat het verweer tegen het verjaringsberoep van Dexia zo goed is onderbouwd als in het gegeven geval redelijkerwijs van [gedaagden] kan worden verlangd. Nu echter gesteld noch gebleken is dat in dit geval aan [gedaagden] ook andere bronnen of aanknopingspunten ter beschikking staan dan de herinneringen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zelf, kan van [gedaagden] niet worden
verlangd dat deze het verweer op iets anders baseert dan op die herinneringen.
4.19.
Naar aanleiding van hetgeen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verklaard concludeert Dexia dat de inhoud van de verklaringen onvoldoende concreet is en niet is gebaseerd op de separate eigen herinnering van [gedaagde 1] ten opzichte van [gedaagde 2] . Volgens Dexia wijzen de verklaringen geen concreet moment aan waarop [gedaagde 1] bekend werd met de overeenkomsten.
4.20.
Voor zover Dexia hiermee aanvoert dat het verweer tegen het beroep op verjaring onvoldoende is onderbouwd wordt zij hierin niet gevolgd. De door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in hun verklaringen gegeven informatie over hun gezinssituatie, over het beheer van de gezinsfinanciën en over de informatievoorziening omtrent die financiën, onderbouwt voldoende het verweer van [gedaagden] dat [gedaagde 1] in elk geval niet vóór 13 maart 2000 bekend is geworden met de overeenkomsten. Niet gebleken is dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op relevante punten méér kunnen verklaren dan zij hebben gedaan. Het betoog van Dexia betreffende deze verklaringen berust slechts op aannames en veronderstellingen die niet concreet zijn onderbouwd. Dat de verklaringen van beide echtgenoten op enkele punten verschillen is van onvoldoende gewicht om deze als ongeloofwaardig terzijde te schuiven. Daarbij is van belang dat het punten betreft die niet direct van invloed zijn op de beantwoording van de vraag wanneer [gedaagde 1] bekend is geworden met de overeenkomsten en dat het om feiten gaat die zich lang geleden hebben voorgedaan (vergelijk gerechtshof Amsterdam 17 april 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1288 en gerechtshof Den Haag 25 september 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3961).
4.21.
Dexia heeft tegenover de toelichting door [gedaagden] onvoldoende concrete feiten of omstandigheden genoemd die, indien zij komen vast te staan, kunnen bijdragen aan de conclusie dat [gedaagde 1] op een eerdere datum dan 13 maart 2000 daadwerkelijk bekend was met de overeenkomsten.
4.22.
Daarnaast wordt verwezen naar het arrest van hof Amsterdam van 30 april 2024 (ECLI:NL:GHAMS:2024:1074) waarin het hof overwoog, onder verwijzing naar onder meer de arresten van de Hoge Raad van 12 januari 2024 (ECLI:NL:HR:2024:18 en 19), dat de verjaring pas behoort aan te vangen als de gerechtigde daadwerkelijk in staat is zijn recht geldend te maken en dat daarvoor vereist is dat hij beschikt over de kennis en het inzicht die nodig zijn om zich te beraden over het al dan niet nemen van maatregelen. In de onderhavige gevallen acht het hof daarbij van belang of de gerechtigde de kennis en het inzicht had dat voor het sluiten van de onderhavige leaseovereenkomst haar toestemming was vereist. Het hof acht voorts van belang dat dit vereiste pas in of rond 2002 algemeen bekend werd. Voor een geslaagd beroep op verjaring dient Dexia volgens het hof feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat de gerechtigde al vóór 2002 de kennis en het inzicht had dat voor het sluiten van de overeenkomst de toestemming van de eega was vereist. Wanneer – zoals ook in de onderhavige zaak het geval is – dergelijke feiten en omstandigheden niet door Dexia zijn gesteld en deze ook niet uit de processtukken en overgelegde producties zijn af te leiden, kan Dexia niet worden toegelaten tot bewijslevering, aldus het hof.
4.23.
Uit het voorgaande volgt dat Dexia, mede gelet op de toelichting door [gedaagden] , haar stellingen in elk geval onvoldoende heeft onderbouwd. Om die reden wordt het bewijsaanbod van Dexia gepasseerd. Voor wat betreft de datum waarop [gedaagde 1] daadwerkelijk bekend werd met het bestaan van de overeenkomsten wordt als uitgangspunt genomen dat dit niet op een eerdere datum dan 13 maart 2000 het geval is geweest.
4.24.
Het beroep van Dexia op verjaring van de bevoegdheid tot vernietigen slaagt dus niet. Dit betekent verder dat de overeenkomsten III. tot en met VII. rechtsgeldig zijn vernietigd, zodat Dexia aan [gedaagden] ter zake van de overeenkomsten dient te betalen al hetgeen [gedaagde 2] ter zake van de overeenkomsten aan Dexia heeft betaald, verminderd met al hetgeen zij ter zake van deze overeenkomsten van Dexia heeft ontvangen, zoals uitgekeerde dividenden, overige uitkeringen, opbrengsten en eventueel een reeds ontvangen (gedeeltelijke) schadevergoeding (exclusief wettelijke rente). De betreffende bedragen blijken uit de door Dexia (meest recent) overgelegde financiële gegevens van de onderhavige overeenkomst waarvan de juistheid niet is weersproken.
wettelijke rente en proceskosten
4.25.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment waarop Dexia met de terugbetaling in verzuim was, zijnde vanaf een termijn van vier weken na de vernietigingsbrief, waarna er immers redelijkerwijs vanuit mocht worden gegaan dat Dexia niet in de vernietiging berustte, zijnde 20 april 2006
.
4.26.
De gevorderde wettelijke rente ter zake van de overeenkomsten III. tot en met VII. is toewijsbaar als volgt.
4.26.1.
Dexia is vanaf bovengenoemde ingangsdatum wettelijke rente verschuldigd over het saldo van hetgeen aan Dexia is betaald minus hetgeen van Dexia is ontvangen.
4.26.2.
Telkens indien na bovengenoemde ingangsdatum door Dexia een bedrag (exclusief wettelijke rente) is betaald ter zake van deze overeenkomsten, is vanaf de datum van die betaling de wettelijke rente verschuldigd over hetgeen na aftrek van dat bedrag (exclusief wettelijke rente) nog door Dexia verschuldigd is.
4.26.3.
De wettelijke rente is verschuldigd tot aan de datum van de voldoening van al hetgeen Dexia op grond van de hiervoor onder 4.24. bedoelde berekeningswijze verschuldigd is.
4.26.4.
Voor zover Dexia in het verleden reeds wettelijke rente heeft voldaan kan deze in mindering worden gebracht op het totale bedrag aan wettelijke rente dat Dexia op grond van het voorgaande verschuldigd is.
vordering van Dexia
4.27.
Het voorgaande betekent dat de vordering van Dexia ten aanzien van de overeenkomsten III. tot en met VII. toe te wijzen is, als na te melden.
met betrekking tot overeenkomsten I. en II.
4.28.
[gedaagden] heeft geen inhoudelijke verweren gevoerd ten aanzien van deze overeenkomsten, zodat er vanuit wordt gegaan dat Dexia op grond van deze overeenkomsten niets meer aan [gedaagden] verschuldigd is. De door Dexia gevorderde verklaring voor recht is ten aanzien van deze overeenkomsten toe te wijzen, als na te melden.
met betrekking tot alle overeenkomsten
4.29.
Nadat aan dit vonnis is voldaan zullen partijen geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben uit de onderhavige rechtsverhouding.
4.30.
Op grond van het voorgaande zal de vordering van Dexia gedeeltelijk worden toegewezen, als na te melden. Dexia zal worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [gedaagden] gevallen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
  • salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
  • nakosten
Totaal € 677,00.

5.De beslissing

5.1.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers [nummer 1] en [nummer 2] niets meer aan [gedaagden] verschuldigd is,
5.2.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met
contractnummers [nummer 3], [nummer 4], [nummer 5], [nummer 6] en [nummer 7] niets meer aan [gedaagden] verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van hetgeen Dexia op grond van de hiervoor in rov. 4.24. bedoelde berekening verschuldigd is, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals in rov. 4.25 en verder is overwogen,
5.3.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagden] tot en met heden worden vastgesteld op € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.4.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Waal, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.