ECLI:NL:RBZWB:2024:6484

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
BRE 24/4059
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek inzake naheffingsaanslag omzetbelasting en aansprakelijkheid voormalig bestuurder

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, wordt het herzieningsverzoek van eiseres behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, verzoekt om herziening van een eerdere uitspraak van 1 juni 2023, waarin een naheffingsaanslag omzetbelasting was opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018. De rechtbank had in die uitspraak het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het was ingesteld door de laatste bestuurder van eiseres, [naam 2], zonder dat er een procesbelang was aangetoond.

In het herzieningsverzoek wordt gesteld dat er een nieuw feit is ontdekt: de belastingdienst heeft [naam 2] aansprakelijk gesteld voor de openstaande schuld op de naheffingsaanslag. Dit zou volgens de gemachtigde van eiseres aanleiding moeten zijn om de eerdere uitspraak te herzien. De rechtbank oordeelt echter dat het verzoek niet voldoet aan de voorwaarden voor herziening, omdat de feiten die aan de aansprakelijkheid ten grondslag liggen, pas na de eerdere uitspraak zijn bekend geworden.

De rechtbank benadrukt dat de mogelijkheid van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar enkel voor feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak bekend waren en die, indien eerder bekend, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. Aangezien niet aan deze voorwaarden is voldaan, wijst de rechtbank het verzoek om herziening af. De uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, in aanwezigheid van griffier mr. J.H.M. van Ooijen, op 20 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/4059

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , voorheen gevestigd in [plaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank op het verzoek van eiseres op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om de onherroepelijke uitspraak van de rechtbank van 1 juni 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3799, te herzien.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

Het verzoek
2. De uitspraak van de rechtbank van 1 juni 2023 heeft betrekking op de aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [nummer] F.01.8501), de daarbij in rekening gebrachte belastingrente en opgelegde vergrijpboete. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van een procesbelang. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep is ingesteld namens [naam 2] als laatste bestuurder van eiseres en dat niet aannemelijk is geworden dat vermindering of vernietiging van de naheffingsaanslag, boete of belastingrente voor eiseres dan wel [naam 2] als laatste bestuurder tot een (financieel) gunstiger resultaat zou leiden.
3. In een brief van 8 mei 2024 heeft de gemachtigde namens [naam 2] als laatste bestuurder van eiseres verzocht om herziening van de uitspraak van 1 juni 2023. De gemachtigde voert aan dat een nieuw feit aan het licht is gekomen, namelijk dat de belastingdienst [naam 2] als voormalig bestuurder van eiseres aansprakelijk wil stellen voor schulden van eiseres. Hij heeft een controlerapport van de belastingdienst bijgevoegd van een onderzoek in het kader van bestuurdersaansprakelijkheid, waarin tot de conclusie wordt gekomen dat [naam 2] als gevolg van kennelijk onbehoorlijk bestuur voor de openstaande schuld op de naheffingsaanslag aansprakelijk kan worden gesteld op grond van artikel 36 en/of 36b van de Invorderingswet 1990. Het onderzoek is aangekondigd op 27 februari 2024 en het rapport is opgemaakt op 16 april 2024.
Beoordeling van het verzoek
4. Op verzoek van een partij kan een onherroepelijk geworden uitspraak worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
die bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
waren zij bij de rechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. [1]
4.1.
Op eiseres rust de last om dergelijke feiten of omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken. De mogelijkheid van herziening is uitdrukkelijk niet bedoeld om een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen. [2]
4.2.
[naam 2] verzoekt namens eiseres om herziening van de uitspraak van de rechtbank, omdat – kort gezegd – inmiddels bekend is geworden dat de belastingdienst van mening is dat hij aansprakelijk kan worden gesteld voor de openstaande schuld op de naheffingsaanslag. Uit de overgelegde stukken volgt dat het onderzoek naar de mogelijke aansprakelijkheid en de standpuntbepaling door de belastingdienst in dat kader hebben plaatsgevonden na de uitspraak van de rechtbank van 1 juni 2023. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet voldaan aan voorwaarde a, dat het verzoek moet zijn gedaan op grond van feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak. Hieraan doet niet af dat de feiten en omstandigheden waarop de aansprakelijkheid is gestoeld wel hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak van de rechtbank, die zijn immers op zichzelf niet de reden voor het verzoek om herziening.
4.3.
Aangezien niet is voldaan aan voorwaarde a, is al niet voldaan aan alle voorwaarden voor herziening. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
4.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier, op 20 september 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
2.Centrale Raad van Beroep 13 januari 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS3516.