In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van de minister van Financiën om een opgegeven alimentatieschuld over te nemen, beoordeeld. Eiser, die gedupeerd is door de kinderopvangtoeslagaffaire, had verzocht om overname van zijn alimentatieschuld, maar dit verzoek werd afgewezen met een besluit van 15 februari 2023. De minister handhaafde deze weigering in een besluit van 6 juli 2023 na bezwaar van eiser. De rechtbank heeft de zaak op 16 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de minister vertegenwoordigd door mr. S. Akkas aanwezig waren.
De rechtbank beoordeelt of de minister op goede gronden heeft geoordeeld dat de alimentatieschuld niet wordt overgenomen. Eiser stelt dat de alimentatieschuld over de periode van november 2015 tot juni 2021 aan de voorwaarden voor overname voldoet. De rechtbank concludeert dat de alimentatieschuld voldoet aan de voorwaarde dat deze is ontstaan na 31 december 2005 en voor 1 juni 2021 opeisbaar was. Echter, de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de schuld nog aanwezig was op het moment van de aanvraag, aangezien de informatie van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) en het Nationaal Loket Alimentatie Inning (NLAI) geen openstaande alimentatieschuld van eiser bevestigt.
Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat de minister terecht heeft besloten de geclaimde alimentatieschuld niet over te nemen, en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Eiser heeft geen recht op vergoeding van proceskosten, aangezien zijn beroep ongegrond is verklaard. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.