ECLI:NL:RBZWB:2024:7898
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen met betrekking tot arbeidskorting en iack
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen opgelegd, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.160 was vastgesteld. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, met name met betrekking tot de berekening van de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack). De rechtbank behandelt de vraag of de ZW-uitkering van belanghebbende als inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking moet worden aangemerkt, en of het gelijkheidsbeginsel in deze context van toepassing is.
De rechtbank concludeert dat de aanslag en de belastingrentebeschikking naar de juiste bedragen zijn vastgesteld. Belanghebbende heeft geen recht op hogere bedragen aan arbeidskorting en iack, ook niet op basis van het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank legt uit dat het onderscheid tussen inkomen uit tegenwoordige en vroegere arbeid voortvloeit uit de wet en dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft. De rechtbank oordeelt dat het niet in aanmerking nemen van de ZW-uitkering bij de berekening van de arbeidskorting en iack niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat de ZW-uitkering niet kan worden vergeleken met loon uit tegenwoordige dienstbetrekking.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking niet worden verminderd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.