ECLI:NL:RBZWB:2024:8319

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
BRE 24/7356
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag kinderopvangtoeslag

Op 5 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R.E. Bogaards, en de Dienst Toeslagen. Eiser had op 1 juli 2020 een aanvraag ingediend voor een herbeoordeling van zijn situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag. Eiser stelde dat de Dienst Toeslagen niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk gegrond was, omdat de beslistermijn was overschreden. Eiser had de Dienst Toeslagen op 7 oktober 2024 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank besloot om zonder zitting uitspraak te doen, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank bepaalde dat de Dienst Toeslagen binnen twee weken na de uitspraak een nieuw besluit moest nemen, met een termijn van negen weken voor het doen van een vooraankondiging. Tevens werd een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelde de bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-, omdat de ingebrekestelling meer dan 42 dagen geleden was ontvangen. Eiser kreeg ook een vergoeding voor het griffierecht en de proceskosten, die in totaal € 437,50 bedroegen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7356

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.E. Bogaards),
en

Dienst Toeslagen, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek (aanvraag) van 1 juli 2020 om een herbeoordeling van zijn situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 1 juli 2020. Niet in geschil is dat de beslistermijn [2] is overschreden. Eiser heeft verweerder op 7 oktober 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn wordt aan verweerder opgelegd?
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
In het verweerschrift van 12 november 2024 verzoekt verweerder om bij het bepalen van de beslistermijn aan te sluiten bij de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 augustus 2023. [3]
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het grote aantal door verweerder te behandelen aanvragen. Onder verwijzing naar en in aansluiting op de motivering in de uitspraken van de Afdeling van 23 augustus 2023 acht de rechtbank in dit geval een termijn van negen weken na verzending van deze uitspraak een redelijke termijn voor het doen van de vooraankondiging. [4] Tegen de vooraankondiging kan eiser een zienswijze indienen. Na ontvangst van deze zienswijze of nadat de termijn van zes weken voor het indienen van de zienswijze ongebruikt is verstreken, heeft verweerder nog twee weken om een besluit op de aanvraag bekend te maken.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
6. Eiser heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [5]
6.1.
Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 7 oktober 2024 is ontvangen en dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat de bestuurlijke dwangsom € 1.442,- bedraagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, verweerder de onder 4.3 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 5 genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door verweerder verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 6.1 berekend.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De rechtbank ziet, anders dan de rechtbank Midden-Nederland [6] , geen aanleiding om in afwijking van de hoogste bestuursrechters [7] een lagere wegingsfactor (0,25 in plaats van 0,5), zoals verzocht door verweerder, toe te passen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen negen weken na de dag van verzending van deze uitspraak een vooraankondiging aan eiser te verzenden;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na ontvangst van de zienswijze of nadat de termijn van zes weken voor het indienen van de zienswijze ongebruikt is verstreken een besluit op de aanvraag van eiser bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van M. Choyoua, griffier, op 5 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Artikel 6.2, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen, voorheen artikel 49, negende lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
4.Artikel 6.7, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen.
5.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
6.Uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4482.
7.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2288 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209 waarin uit de toegekende proceskostenvergoeding blijkt dat een wegingsfactor van 0,5 is toegepast.