Op 5 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R.E. Bogaards, en de Dienst Toeslagen. Eiser had op 1 juli 2020 een aanvraag ingediend voor een herbeoordeling van zijn situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag. Eiser stelde dat de Dienst Toeslagen niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk gegrond was, omdat de beslistermijn was overschreden. Eiser had de Dienst Toeslagen op 7 oktober 2024 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank besloot om zonder zitting uitspraak te doen, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank bepaalde dat de Dienst Toeslagen binnen twee weken na de uitspraak een nieuw besluit moest nemen, met een termijn van negen weken voor het doen van een vooraankondiging. Tevens werd een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelde de bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-, omdat de ingebrekestelling meer dan 42 dagen geleden was ontvangen. Eiser kreeg ook een vergoeding voor het griffierecht en de proceskosten, die in totaal € 437,50 bedroegen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.