ECLI:NL:RBZWB:2024:8358

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
BRE 23/11045
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 december 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de Dienst Toeslagen beoordeeld. Eiseres had op 23 juni 2021 een aanvraag ingediend voor herbeoordeling van haar situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag. De rechtbank had eerder op 29 februari 2024 het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres het griffierecht niet had betaald. Eiseres heeft hiertegen verzet aangetekend, wat door de rechtbank op 26 juli 2024 gegrond werd verklaard. Hierdoor werd het onderzoek hervat en heeft eiseres het griffierecht alsnog betaald. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag. De wettelijke beslistermijn van zes maanden was inmiddels verstreken. Eiseres had verweerder op 11 februari 2023 in gebreke gesteld, maar er was nog steeds geen besluit genomen. De rechtbank legt verweerder een termijn van zes weken op om een vooraankondiging te verzenden, gevolgd door een termijn van twee weken voor het nemen van een besluit. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

Daarnaast moet verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 656,25 betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11045

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. M. Akça-Altun),
en

Dienst Toeslagen (voorheen Belastingdienst/Toeslagen), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek (aanvraag) van 23 juni 2021 om herbeoordeling van haar situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft op 29 februari 2024 met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan en het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres het griffierecht niet betaald heeft en hiervoor geen reden heeft gegeven.
1.3.
Eiseres heeft verzet ingesteld tegen de uitspraak van 29 februari 2024 en aangevoerd dat zij geen nota griffierecht heeft ontvangen. In de uitspraak van 26 juli 2024 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard. Dit betekent dat het onderzoek weer werd hervat in de stand waarin het zich bevond.
1.4.
Eiseres heeft alsnog een nota griffierecht ontvangen en het griffierecht betaald.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 23 juni 2021. Verweerder moet binnen zes maanden beslissen op de aanvraag en deze termijn kan eenmaal met maximaal zes maanden worden verlengd. [2] Verweerder heeft de termijn tussentijds met zes maanden verlengd. Verweerder had dus uiterlijk op 23 juni 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiseres heeft verweerder op 11 februari 2023 in gebreke gesteld en verweerder heeft de ingebrekestelling op 15 februari 2023 ontvangen. Sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
In het verweerschrift van 6 december 2023 verzoekt verweerder om bij het bepalen van de beslistermijn aan te sluiten bij de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023. [3]
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het grote aantal door verweerder te behandelen aanvragen. Onder verwijzing naar en in aansluiting op de motivering in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023 [4] acht de rechtbank in dit geval een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een redelijke termijn voor het doen van de vooraankondiging. [5] Tegen de vooraankondiging kan eiseres een zienswijze indienen. Na ontvangst van deze zienswijze of nadat de termijn van zes weken voor het indienen van de zienswijze ongebruikt is verstreken, heeft verweerder nog twee weken om een besluit op de aanvraag bekend te maken.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen vanaf het moment dat de eerste termijn voor het nemen van een vooraankondiging wordt overschreden. Deze termijn loopt door tot op het moment dat de vooraankondiging is verzonden. Als verweerder vervolgens de tweede termijn voor het nemen van een besluit overschrijdt, loopt de dwangsom (verder) tot op het moment dat het besluit bekend is gemaakt. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, verweerder de onder 4.3. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het verzet en het beroep gegrond zijn moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten in de beroepsprocedure en de verzetprocedure. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 656,25 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift en een verzetschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. [6] Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De rechtbank ziet, anders dan de rechtbank Midden-Nederland, [7] geen aanleiding om in afwijking van de hoogste bestuursrechters [8] een lagere wegingsfactor (0,25 in plaats van 0,5), zoals verzocht door verweerder, toe te passen.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een vooraankondiging aan eiseres te verzenden;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na ontvangst van de zienswijze of nadat de termijn van zes weken voor het indienen van de zienswijze ongebruikt is verstreken een besluit op de aanvraag aan eiseres bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij (een van) de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 656,25 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 4 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 6.2, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen, voorheen artikel 49, negende lid, van de van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
5.Artikel 6.7, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen.
6.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift met een waarde per punt van € 875,‑ en wegingsfactor 0,5).
7.Uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4482.
8.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2288 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209 waarin uit de toegekende proceskostenvergoeding blijkt dat een wegingsfactor van 0,5 is toegepast.