ECLI:NL:RBZWB:2024:8441

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
BRE 24/7461
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag om aanvullende compensatie voor werkelijke schade

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 december 2024, wordt het beroep van eiseres beoordeeld, die stelt dat de Dienst Toeslagen niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag van 9 oktober 2023 voor aanvullende compensatie. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft de Dienst Toeslagen op 16 oktober 2024 in gebreke gesteld, maar er is sindsdien geen besluit genomen. De rechtbank maakt gebruik van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om zonder zitting uitspraak te doen.

De rechtbank bepaalt dat de Dienst Toeslagen binnen twee weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit moet nemen. De rechtbank wijst erop dat in bijzondere gevallen een andere termijn kan worden gegeven, maar in dit geval is een termijn van tien weken na verzending van de uitspraak redelijk, gezien het aantal aanvragen dat door de Dienst Toeslagen moet worden behandeld. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft ook verzocht om de dwangsom vast te stellen, wat de rechtbank doet op basis van artikel 8:55c van de Awb. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 1.442,-, omdat de ingebrekestelling op 16 oktober 2024 is ontvangen en er sindsdien 42 dagen zijn verstreken.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, dat de Dienst Toeslagen de onder 4.3 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen, en dat de dwangsom wordt opgelegd. Daarnaast moet de Dienst Toeslagen het griffierecht van € 51,- en een proceskostenvergoeding van € 437,50 aan eiseres betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7461

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.F. Cheung),
en

Dienst Toeslagen, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek (aanvraag) van 9 oktober 2023 om aanvullende compensatie voor de werkelijke schade.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 9 oktober 2023. Niet in geschil is dat de beslistermijn [2] is overschreden. Eiseres heeft verweerder op 16 oktober 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn wordt aan verweerder opgelegd?
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
In het verweerschrift van 20 november 2024 verzoekt verweerder om bij het bepalen van de beslistermijn aan te sluiten bij de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2024. [3]
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het grote aantal door verweerder te behandelen aanvragen. Onder verwijzing naar en in aansluiting op de motivering in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 augustus 2023 acht de rechtbank in dit geval een termijn van tien weken na verzending van deze uitspraak een redelijke termijn voor het nemen van het besluit. [4] In de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2024 was sprake van een andere situatie (een beroep over het niet tijdig beslissen op bezwaar) dan in de zaak van eiseres (een beroep over het niet op tijd beslissen op een aanvraag), zodat al om die reden geen aanleiding bestaat om de beslistermijnen uit die uitspraak te volgen. In die uitspraak wordt ook uitdrukkelijk overwogen dat de uitspraken van de Afdeling van 23 augustus 2023 alleen ten aanzien van beroepen over het niet op tijd beslissen op bezwaar niet langer worden gevolgd. [5]
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om in afwijking van het landelijke beleid een lagere dwangsom, zoals verzocht door verweerder met verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2024, op te leggen.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
6. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden.
6.1.
Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 16 oktober 2024 is ontvangen en dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder het bedrag van € 1.442,- aan bestuurlijke dwangsom moet betalen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, verweerder de onder 4.3 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 5 genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door verweerder al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 6.1 berekend.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De rechtbank ziet, anders dan de rechtbank Midden-Nederland [6] , geen aanleiding om in afwijking van de hoogste bestuursrechters [7] een lagere wegingsfactor (0,25 in plaats van 0,5), zoals verzocht door verweerder, toe te passen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag van eiseres bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van M. Choyoua, griffier, op 12 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Artikel 6.2, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen.
4.Artikel 6.7, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen.
5.Zie overweging 3.6 van ECLI:NL:RBROT:2024:6560.
6.Uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4482.
7.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2288 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209 waarin uit de toegekende proceskostenvergoeding blijkt dat een wegingsfactor van 0,5 is toegepast.