In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 december 2024, wordt het beroep van eiseres beoordeeld, die stelt dat de Dienst Toeslagen niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag van 9 oktober 2023 voor aanvullende compensatie. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft de Dienst Toeslagen op 16 oktober 2024 in gebreke gesteld, maar er is sindsdien geen besluit genomen. De rechtbank maakt gebruik van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om zonder zitting uitspraak te doen.
De rechtbank bepaalt dat de Dienst Toeslagen binnen twee weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit moet nemen. De rechtbank wijst erop dat in bijzondere gevallen een andere termijn kan worden gegeven, maar in dit geval is een termijn van tien weken na verzending van de uitspraak redelijk, gezien het aantal aanvragen dat door de Dienst Toeslagen moet worden behandeld. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft ook verzocht om de dwangsom vast te stellen, wat de rechtbank doet op basis van artikel 8:55c van de Awb. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 1.442,-, omdat de ingebrekestelling op 16 oktober 2024 is ontvangen en er sindsdien 42 dagen zijn verstreken.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, dat de Dienst Toeslagen de onder 4.3 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen, en dat de dwangsom wordt opgelegd. Daarnaast moet de Dienst Toeslagen het griffierecht van € 51,- en een proceskostenvergoeding van € 437,50 aan eiseres betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.