In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 24 januari 2024. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking voor het jaar 2023 gegrond verklaard en de aanslag verminderd, waarbij een kostenvergoeding van € 672 is toegekend. Belanghebbende is in beroep gekomen tegen de hoogte van deze kostenvergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2024 behandeld, maar de gemachtigde van belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting.
De rechtbank concludeert dat belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding in bezwaar, maar dat het eerder toegekende bedrag van € 672 niet in lijn is met de recente uitspraak van de Hoge Raad. De rechtbank past de vergoeding per punt aan naar € 647, waardoor de totale kostenvergoeding in bezwaar uitkomt op € 1.346. De rechtbank wijst erop dat de belastingrechter niet bevoegd is om te oordelen over de betaling van vergoedingen aan de gemachtigde, dit is voorbehouden aan de burgerlijke rechter.
De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding en bevestigt de uitspraak op bezwaar voor het overige. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van bezwaar en de kosten in beroep aan belanghebbende, evenals het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 februari 2025.