In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 februari 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de Dienst Toeslagen niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar tegen de definitieve beschikking kinderopvangtoeslag over de jaren 2011 tot en met 2018. Eiser had op 1 maart 2024 bezwaar gemaakt, maar de Dienst Toeslagen heeft pas op 6 maart 2024 een beschikking afgegeven. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de beslistermijn van de Dienst Toeslagen is overschreden. De rechtbank wijst erop dat eiser de Dienst Toeslagen op 2 december 2024 in gebreke heeft gesteld, maar dat er sindsdien geen besluit is genomen. De rechtbank legt de Dienst Toeslagen een termijn op van twee weken na verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt ook de bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-, omdat de ingebrekestelling op 4 december 2024 is ontvangen en er sindsdien meer dan 42 dagen zijn verstreken. Eiser krijgt ook een vergoeding voor griffierecht en proceskosten, die in totaal € 504,50 bedragen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.