ECLI:NL:RBZWB:2025:1240

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
BRE 24/3951 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers inzake bijstandsverlening

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers beoordeeld. Eiser, die sinds 19 november 2020 een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 19 maart 2024 waarin zijn bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank behandelt het beroep en oordeelt dat eiser niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, omdat hij gedetineerd was en niet heeft voldaan aan de verplichting om Baanbrekers op de hoogte te stellen van zijn adreswijziging. De rechtbank concludeert dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, omdat eiser onvoldoende maatregelen heeft getroffen om zijn post te beheren tijdens zijn detentie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen griffierecht terugkrijgt. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de eiser om tijdig te reageren op besluiten en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3951 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Joosen),
en
Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers (Baanbrekers),verweerder.
(gemachtigde: mr. J.P. van Roestel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 19 maart 2024 (bestreden besluit) waarbij zijn bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard.
1.1.
Baanbrekers heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en J.P. van Roestel namens Baanbrekers.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
2. Eiser ontvangt sinds 19 november 2020 een uitkering op grond van de Participatiewet. Op 17 januari 2022 ontving Baanbrekers het signaal dat eiser gedetineerd was. In het kader van een signaalonderzoek heeft Baanbrekers op 15 februari 2022 bij eiser kopieën van bankafschriften opgevraagd. Baanbrekers heeft eiser verzocht om de betreffende bankafschriften uiterlijk 27 februari 2022 in te leveren. Baanbrekers heeft geen stukken van eiser ontvangen.
2.1.
Bij besluit van 10 maart 2022 heeft Baanbrekers het recht op bijstand opgeschort met ingang van 28 februari 2022 en eiser in de gelegenheid gesteld het door Baanbrekers gestelde verzuim te herstellen door uiterlijk 25 maart 2022 de gevraagde gegevens in te leveren. Eiser heeft geen gegevens ingeleverd en heeft geen contact opgenomen met Baanbrekers.
2.2.
Baanbrekers heeft bij het besluit van 7 april 2022 (primair besluit I) het recht op bijstandsuitkering ingetrokken van 19 november 2020 tot en met 16 december 2021, van 20 december 2021 tot en met 11 januari 2022, van 26 januari 2022 tot en met 27 februari 2022 en vanaf 28 februari 2022, omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Bij het besluit van 14 april 2022 (primair besluit II) heeft Baanbrekers de ten onrechte verstrekte bijstandsuitkering van eiser teruggevorderd.
2.3.
Op 11 januari 2024 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend tegen het primaire besluit II. Op 5 februari 2024 heeft de gemachtigde van eiser opgemerkt dat het bezwaarschrift mede gericht dient te worden geacht tegen het primaire besluit I. Op 20 februari 2024 heeft eiser een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
2.4.
Bij bestreden besluit van 15 maart 2024 heeft Baanbrekers het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten niet-ontvankelijk verklaard vanwege een onverschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van griffierecht, omdat hij niet over inkomsten of vermogen beschikt. Eiser is voorafgaand aan de zitting voorlopig vrijgesteld van de betaling van griffierecht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser voldoende aannemelijk gemaakt dat hij niet over voldoende eigen vermogen dan wel inkomsten beschikt waarmee hij het verschuldigd griffierecht kan voldoen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser geen griffierecht verschuldigd is. De rechtbank acht eiser daarom ontvankelijk in zijn beroep.
4. De rechtbank beoordeelt of Baanbrekers het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van eiser, de beroepsgronden.
4.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Een van de voorwaarden voor de ontvankelijkheid van het bezwaar is dat het bezwaarschrift binnen een termijn van zes weken is ingediend. [1] Deze termijn begint te lopen op de dag na de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. [2] Wanneer het bezwaar niet binnen de termijn van zes weken wordt ingediend, wordt het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en niet inhoudelijk in behandeling genomen. Dit is alleen anders wanneer de indiener niet in verzuim is, oftewel wanneer sprake is van een goede reden waarom het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. [3] De termijnoverschrijding wordt dan verschoonbaar geacht.
5.1.
Baanbrekers heeft de besluiten van 7 april 2022 (primair besluit I) en 14 april 2022 (primair besluit II), na raadpleging van de Basisregistratie personen (Brp), verzonden naar het bij hem laatst bekende adres van eiser in Waalwijk. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is geëindigd op 20 mei 2022 (primair besluit I) en 27 mei 2022 (primair besluit II). Het bezwaarschrift is op 11 januari 2024 ontvangen. Niet in geschil is dat het bezwaar buiten de bezwaartermijn van zes weken is ingediend en dat het bezwaarschrift dus te laat is ingediend. Eiser meent echter dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiser stelt dat hij niet in staat was om het bezwaar eerder in te dienen, omdat hij vanaf 15 maart 2022 in Zaanstad en vanaf 15 april 2022 in Frankrijk in de gevangenis zat. De eerste maanden in Frankrijk zat eiser in quarantaine en daarom kon hij geen contact opnemen met familieleden of zijn ambulant begeleider.
5.2.
De rechtbank moet beoordelen of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Daarvoor moet worden beoordeeld of het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift aan eiser kan worden toegerekend. Dit is het geval als eiser daarvan een verwijt kan worden gemaakt. De wet biedt enige ruimte om in gevallen waarin sprake is van slechts geringe verwijtbaarheid de termijnoverschrijding niet aan eiser toe te rekenen. Bij de beoordeling spelen bijzondere omstandigheden een rol. [4] Dit kunnen zowel persoonlijke omstandigheden als externe omstandigheden zijn. Als de termijnoverschrijding niet aan eiser kan worden toegerekend en als het bezwaarschrift alsnog zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd is ingediend, dan is de termijnoverschrijding verschoonbaar.
6. De rechtbank is van oordeel dat wat eiser heeft aangevoerd niet kan leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. Daarbij is het volgende van betekenis.
6.1.
Vast staat dat eiser van 15 maart 2022 tot 24 november 2024 aaneengesloten gedetineerd is geweest. Daarnaast staat vast dat de primaire besluiten in deze periode zijn verzonden naar het laatst bekende adres dat correspondeert met het Brp-adres waar eiser stond ingeschreven. Het was aan eiser om Baanbrekers te informeren over een ander verblijfadres en aan Baanbrekers te verzoeken om de post naar dat adres (of een ander adres) te sturen. Nu eiser dat niet heeft gedaan, kon Baanbrekers niet anders dan de post verzenden naar het laatst bekende adres. [5] Het lag op de weg van eiser om bij langere afwezigheid (zoals detentie) passende en toereikende maatregelen te treffen voor de verzorging van de post. [6]
6.2.
Eiser heeft ter zitting erkend dat hij heeft nagelaten Baanbrekers een adreswijziging te sturen. Eiser heeft toegelicht dat hij te veel aan zijn hoofd had en er daarom niet aan heeft gedacht om een adreswijziging te sturen. Ook heeft eiser verteld dat hij vanwege beperkingen hulp kreeg van een ambulant begeleider. Eiser dacht dat zijn ambulant begeleider de adreswijziging zou doorgeven. Dat eiser zelf heeft nagelaten een adreswijziging door te geven en ervan uitging dat zijn ambulant begeleider dit zou doen, dient voor rekening en risico van eiser te blijven. Van eiser mag hierin, ook in geval van beperkingen bij eiser, een eigen verantwoordelijkheid worden verwacht.
6.3.
Daarnaast heeft eiser heeft ter zitting verklaard dat hij enige tijd voor zijn detentie op de hoogte was van de geplande overlevering naar Frankrijk. Eiser heeft ook niet betwist dat hij op de hoogte was van het signaalonderzoek en het verzoek om stukken van Baanbrekers van 15 februari 2022. Gelet op het voorgaande had eiser voorafgaand aan zijn detentie maatregelen kunnen en moeten treffen door het inschakelen van een derde dan wel (professioneel) gemachtigde. Niet is gebleken dat eiser een derde heeft ingeschakeld. Ook is niet gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk was. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser de al betrokken derden, te weten zijn ambulant begeleider en strafrechtadvocaat, evenmin heeft ingeschakeld.
6.4.
Eisers detentie, de enkele maanden quarantaine en het beperkte contact met derden kunnen evenmin de termijnoverschrijding rechtvaardigen. Immers, de genoemde omstandigheden laten onverlet dat het eisers verantwoordelijkheid is en blijft om er voor te zorgen dat hij op de hoogte wordt gebracht van de inhoud van de ontvangen post. Vaststaat dat eiser omstreeks juli 2022 (kort) contact heeft gehad met zijn ambulant begeleider en zijn moeder (die op hetzelfde BRP-adres als eiser woonachtig was) en door beiden op de hoogte is gebracht van brieven van Baanbrekers. Met de ambulant begeleider heeft eiser gesproken over de terugvordering van Baanbrekers. Het was aan eiser om tijdens dat contact naar de aard van de brieven te vragen en de (bezwaar-)mogelijkheden te bespreken. Dat de ambulant begeleider alleen de mogelijkheid van een betalingsregeling voor de terugvordering met eiser heeft besproken en dat de moeder van eiser nauwelijks Nederlands spreekt of leest en eiser om die reden niet op de hoogte kon brengen van de inhoud van de primaire besluiten, zijn omstandigheden die voor rekening en risico van eiser komen.
6.5.
De rechtbank acht het begrijpelijk dat eiser gedurende zijn detentie andere zaken aan zijn hoofd had. Dit neemt naar het oordeel van de rechtbank echter niet weg dat het op de weg van eiser had gelegen om maatregelen te treffen. Eiser heeft hiervoor op verschillende momenten de mogelijkheid gehad. De rechtbank rekent het eiser aan dat hij dit op geen van die momenten heeft gedaan.
6.6.
Nu de termijnoverschrijding aan eiser kan worden toegerekend, hoeft niet nader te worden beoordeeld of het bezwaarschrift is ingediend zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd.
6.7.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de termijnoverschrijding om bezwaar in te stellen niet verschoonbaar is. Baanbrekers heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.S. van Bree, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M.A. Groenendaal, griffier, op 4 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)
Artikel 6:6
Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
het bezwaar- of beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15,
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen een besluit waartegen alleen door een of meer bepaalde belanghebbenden administratief beroep kon worden ingesteld, vangt aan met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn ongebruikt is verstreken.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat aan goedkeuring is onderworpen, vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit, inhoudende de goedkeuring van dat besluit, op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat tot een of meer belanghebbenden is gericht en dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd.
Artikel 6:9
Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Participatiewet (PW)
Artikel 11, eerste lid
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54
1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Artikel 58, eerste lid
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Artikel 58, achtste lid
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
3.Artikel 6:11 van de Awb.
4.Zie de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31 en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:932.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1862.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 27 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:357.