ECLI:NL:RBZWB:2025:217

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
24/4792 t/m 24/4795
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkheid van schenkbelastingaanslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2025, wordt beslist over de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst, die op 18 april 2024 zijn gedaan. De beroepen zijn gericht tegen de aanslagen schenkbelasting met de aanslagnummers [aanslagnummer 1] en [aanslagnummer 2]. De rechtbank oordeelt dat de beroepen kennelijk ongegrond zijn, omdat de bezwaren niet tijdig zijn ingediend. De rechtbank wijst erop dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn begint op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet. In dit geval was de dagtekening van de aanslagen 24 februari 2023, waardoor de bezwaartermijn eindigde op 7 april 2023. Het bezwaarschrift van de belanghebbende, gedateerd 6 februari 2024, is pas op 12 februari 2024 ontvangen, wat betekent dat het te laat is ingediend. De rechtbank overweegt dat de reden van de belanghebbende, namelijk gewetensbezwaren tegen het betalen van schenkbelasting, niet kan leiden tot een verontschuldigbare termijnoverschrijding. De rechtbank concludeert dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en dat de beroepen ongegrond zijn. De bestreden besluiten blijven in stand en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/4792 tot en met 24/4795

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats] (Frankrijk), belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over de beroepen van belanghebbende tegen de bestreden uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 18 april 2024. De beroepen zien op de aanslagen schenkbelasting met aanslagnummers [aanslagnummer 1] en [aanslagnummer 2].
1.1.
De beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van 18 april 2024 zijn kennelijk ongegrond. Voor zover de beroepen tevens gericht zijn tegen de brieven van 16 mei 2024 en 22 mei 2024, zijn deze kennelijk niet-ontvankelijk. Daarom doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Vooraf

2. De rechtbank constateert dat de inspecteur driemaal uitspraken op bezwaar heeft gedaan. Bij brief van 6 februari 2024 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslagen schenkbelasting. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 18 april 2024 op deze bezwaren beslist. Vervolgens heeft de inspecteur naar aanleiding van de brief van 30 april 2024 en de e-mail van 21 mei 2024 respectievelijk een tweede en derde ‘uitspraak op bezwaar’ gedaan, met dagtekening 16 mei 2024 en 22 mei 2024.
3. De rechtbank overweegt dat met het doen van uitspraak op een bezwaarschrift de behandeling van het bezwaar wordt beëindigd. [1] Dit betekent dat een nadere beslissing die de inspecteur - zonder tussenkomst van de rechter - neemt met betrekking tot de belastingaanslag waartegen bezwaar is gemaakt, niet is aan te merken als een beslissing waartegen beroep kan worden ingesteld. [2] Voor zover de beroepen zich richten tegen de tweede en derde ‘uitspraak op bezwaar’ verklaart de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk.
4. De inspecteur had de brief van 30 april 2024 moeten aanmerken als een (verkeerd geadresseerd) beroepschrift en deze dienen door te zenden aan de rechtbank. [3] De rechtbank is van oordeel dat de beroepen ontvankelijk zijn, aangezien het beroepschrift binnen de beroepstermijn door de inspecteur is ontvangen. [4]

Beoordeling door de rechtbank

5. De inspecteur heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaren niet tijdig waren ingediend. De rechtbank komt tot het oordeel dat de bezwaren te laat zijn ingediend en het te laat indienen niet verschoonbaar is. De inspecteur heeft de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarom zijn de beroepen kennelijk ongegrond.
Toetsingskader
6. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [5] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet of van de voor bezwaar vatbare beschikking. [6] Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop dat aanslagbiljet of die beschikking is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending. Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [7]
6.1.
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [8]
Is het bezwaarschrift te laat ingediend?
7. Vast staat dat de dagtekening van de aanslagen 24 februari 2023 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde dus op 7 april 2023.
7.1.
De rechtbank overweegt dat de bezwaartermijn niet wordt verlengd of aangepast als uitstel van betaling voor de aanslagen wordt verleend. De betaling van de aanslagen staat los van de rechtsgeldigheid van die aanslagen. Dat uitstel van betaling is verleend tot 30 april 2024, betekent dus niet dat de bezwaartermijn pas toen eindigde.
7.2.
Het bezwaarschrift, met dagtekening 6 februari 2024, is bij de inspecteur ontvangen op 12 februari 2024. Dat is ruim na afloop van de bezwaartermijn. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend.
Is het te laat indienen verontschuldigbaar?
8. Belanghebbende heeft hiervoor de volgende reden gegeven. Belanghebbende heeft onoverkomelijke gewetensbezwaren tegen het betalen van de schenkbelasting, omdat zij niet wenst bij te dragen aan de uitgaven van de Staat voor de (militaire) betrokkenheid van Nederland bij de conflicten in Gaza en Oekraïne. Volgens belanghebbende zijn haar gewetensbezwaren in de loop van de tijd ontstaan en gegroeid, mede onder invloed van de ontwikkelingen rondom beide conflicten. Het conflict in Gaza is bovendien pas uitgebroken na het verstrijken van de bezwaartermijn, waardoor zij zich daar destijds niet op kon beroepen. Belanghebbende benadrukt daarbij dat gewetensbezwaren zich niet aan een termijn laten binden.
8.1.
Een verontschuldigbare termijnoverschrijding ziet enkel op gevallen waarin de belanghebbende redelijkerwijs niet in staat was tegen een besluit tijdig een rechtsmiddel aan te wenden. Niet in geschil is dat belanghebbende wel in staat was om binnen de wettelijke bezwaartermijnen tegen de aanslagen bezwaar te maken, maar dit niet heeft gedaan. Pas op een later moment - vanwege gewetensbezwaren – zag belanghebbende aanleiding om alsnog bezwaar te maken. Een nadien opgekomen reden kan echter niet bewerkstelligen dat een inmiddels plaatsgevonden niet-verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit niet alleen voor redenen van feitelijke en juridische aard, [9] maar ook voor gewetensbezwaren. De termijnoverschrijding is daarom niet verschoonbaar.
Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de verplichting om belasting te betalen algemeen luidt, en dat de individuele belastingplichtige de voldoening aan die verplichting niet (gedeeltelijk) afhankelijk kan stellen van het doel waarvoor de overheid de belasting aanwendt, ook niet op grond van gewetensbezwaren. [10]

Conclusie en gevolgen

9. De bezwaren zijn daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn daarom ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen voor zover die zijn gericht tegen de brieven van 16 mei 2024 en 22 mei 2024 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van 18 april 2024 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van I. Ben Avi, griffier, op 17 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Hoge Raad 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ3875.
2.Vgl. Hoge Raad 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT1516.
3.Dit volgt uit artikel 6:15, eerste lid, van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in samenhang met de artikelen 6:7 en 6:15, derde lid, van de Awb.
5.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
6.Dit volgt uit artikel 22j van de AWR.
7.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
8.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
9.Vgl. Hoge Raad 11 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1368 en Hoge Raad 28 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW4062.
10.Hoge Raad 26 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5618.