In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 april 2025, wordt er geoordeeld over de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd voor de jaren 2013 tot en met 2016. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslagen, maar de inspecteur verklaarde de bezwaren niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht de bezwaren niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. Belanghebbende had aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, maar de rechtbank oordeelt dat de redenen die hij aanvoert niet voldoende zijn om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen.
Daarnaast heeft de rechtbank ook het verzoek van belanghebbende om ambtshalve vermindering van de aanslagen beoordeeld. De inspecteur had deze verzoeken afgewezen, en de rechtbank concludeert dat ook deze afwijzing terecht is, omdat de verzoeken te laat zijn ingediend. De rechtbank wijst erop dat de gevolgen van het Kerstarrest van de Hoge Raad niet van toepassing zijn op de jaren 2013 tot en met 2016, en dat de inspecteur geen ambtshalve vermindering verleent indien de onjuistheid van de belastingaanslag voortvloeit uit jurisprudentie die pas na de vaststelling van de aanslag is gewezen.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2013 tot en met 2016 in stand blijven. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.