ECLI:NL:RBZWB:2025:2388

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
BRE 25/1060
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar tegen beschikking aanvullende schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2025, wordt het beroep van eiseres beoordeeld, die stelt dat de Dienst Toeslagen niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 28 maart 2022. Dit bezwaar betreft een beschikking aanvullende schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade van 13 september 2021. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van de Dienst Toeslagen is overschreden, aangezien het bezwaarschrift op 12 april 2022 is ontvangen en de beslistermijn van twaalf weken is verstreken. Eiseres heeft de Dienst Toeslagen op 22 augustus 2022 in gebreke gesteld, maar er is nog steeds geen besluit genomen. De rechtbank legt de Dienst Toeslagen op om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken. Tevens wordt een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat de termijn wordt overschreden. Eiseres krijgt ook een vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die in totaal € 453,50 bedragen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/1060

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en

Dienst Toeslagen (voorheen Belastingdienst/Toeslagen), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 28 maart 2022 tegen de beschikking aanvullende schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade van 13 september 2021.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiseres heeft het bezwaarschrift ingediend op 28 maart 2022 en het is op 12 april 2022 door verweerder ontvangen. In dit geval geldt de volgende beslistermijn. [2] Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf zes weken na de dag van verzending van het besluit
.Omdat het bezwaarschrift na deze zes weken is ontvangen, dient de beslistermijn berekend te worden vanaf de dag na die waarop het bezwaarschrift is ontvangen. [3] In dit geval heeft verweerder het bezwaarschrift ontvangen op 12 april 2022, dus begint de beslistermijn te lopen vanaf 13 april 2022. Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. [4] Verweerder heeft de termijn verlengd met zes weken. Verweerder had dus uiterlijk op 16 augustus 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiseres heeft verweerder op 22 augustus 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
In het verweerschrift verzoekt verweerder om bij het bepalen van de beslistermijn aan te sluiten bij de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 oktober 2024, [5] of de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2024 [6] en de rechtbank Midden-Nederland van 25 oktober 2024. [7]
4.3.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2024. [8] De Afdeling heeft in die uitspraak een lijn uitgezet die voor alle beroepen op het niet op tijd nemen van een besluit op bezwaar geldt in soortgelijke zaken. Deze rechtbank zal aansluiten bij die lijn in alle zaken over het niet op tijd nemen van een besluit op bezwaar door verweerder in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank verwijst voor de motivering van deze lijn naar de inhoud van die uitspraak. De nieuwe lijn komt erop neer dat in dergelijke beroepen voortaan een nadere beslistermijn wordt opgelegd van zestig weken na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn op het bezwaar. Dit geldt ook in herhaalde beroepen op het niet op tijd nemen van een besluit op bezwaar. Wanneer de termijn van zestig weken op het moment van verzending van de uitspraak over het niet op tijd nemen van een besluit op bezwaar is verstreken, dan sluit de rechtbank aan bij het wettelijke uitgangspunt. In dat geval geldt een nadere beslistermijn van twee weken na verzending van de uitspraak. Dit laatste is slechts anders als verweerder (in het verweerschrift) een zeer goede reden geeft en onderbouwt waarom een termijn van twee weken wegens bijzondere omstandigheden niet passend is.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn op 16 augustus 2022 is verstreken. De rechtbank stelt ook vast dat meer dan zestig weken zijn verstreken sinds het einde van de beslistermijn. Dit betekent dat verweerder binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak een besluit op bezwaar bekend moet maken. Er is geen aanleiding om in dit individuele geval een andere nadere beslistermijn te bepalen.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
5. In gevallen als deze, waarin voornoemde zestig weken al zijn verstreken, wordt de dwangsom bepaald op € 250,- per dag met een maximum van € 37.500,-. [9]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, verweerder de onder 4.4. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De rechtbank ziet geen aanleiding om in afwijking van de hoogste bestuursrechters [10] een lagere wegingsfactor (0,25 in plaats van 0,5), zoals verzocht door verweerder, toe te passen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,- ;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 53,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 22 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 7:10 van de Awb, en in geval van besluiten op of na 14 december 2024 in artikel 6:10aa van de Wet hersteloperatie toeslagen, en artikel 7:13 van de Awb.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2136, r.o. 17.2.
4.Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1301.
10.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2288 en de uitspraken van de Afdeling van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209 en 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1301.