ECLI:NL:RBZWB:2025:3308
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Bodemzaak
- A. Akdikan
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid voor seksueel misbruik door broeder van Congregatie in kostschoolperiode
In deze zaak vordert [eiser], als erfgenaam van [de erflater], dat de Congregatie aansprakelijk wordt gesteld voor het seksueel misbruik dat [de erflater] zou hebben ondergaan tijdens zijn verblijf op een kostschool van 1964 tot 1967. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering verjaard is, omdat de lange verjaringstermijn van dertig jaar is verkort naar twintig jaar en de aansprakelijkstelling pas in 2024 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de vordering van [eiser] afgewezen, omdat het beroep op verjaring door de Congregatie niet onaanvaardbaar is volgens de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake is van verborgen schade en dat de Congregatie niet in staat was om zich adequaat te verdedigen tegen de vordering, gezien de lange tijd die is verstreken sinds de gestelde feiten. De rechtbank heeft [eiser] in de proceskosten veroordeeld, omdat zij in het ongelijk is gesteld.