ECLI:NL:RBZWB:2025:3312

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
BRE 23/10781
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) door belanghebbende B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 18 oktober 2023 een naheffingsaanslag Bpm van € 7.470 heeft opgelegd. De rechtbank heeft de zaak op 15 april 2025 behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door mr. M.U. Sahin en de inspecteur door mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2]. De rechtbank concludeert dat de inspecteur niet in strijd heeft gehandeld met het mandaatverbod en dat de naheffingsaanslag niet te hoog is. Wel heeft de rechtbank geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar met zeven maanden is overschreden, wat resulteert in een schadevergoeding van € 1.000, waarvan € 714 voor rekening van de inspecteur en € 286 voor rekening van de Staat. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar kent de schadevergoeding toe en veroordeelt de inspecteur en de Staat tot betaling van proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10781

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof, Bothof Services B.V.),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 18 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 7.470 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, mr. M.U. Sahin, verbonden aan Bothof Services B.V., en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt eerst of de inspecteur in strijd heeft gehandeld met het mandaatverbod bij het doen van uitspraak op bezwaar. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd, en tenslotte of belanghebbende recht heeft op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het mandaatverbod niet geschonden en is de naheffingsaanslag niet te hoog. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende heeft wel recht op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Land Rover Range Rover Sport-5.0 V8 SC HSE Dynamic met [VIN-nummer] (de auto) en een bedrag aan Bpm voldaan van € 19.041.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport van Inovex Taxaties met datum 1 april 2022 gevoegd. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 72.988, gebaseerd op een koerslijst van Xray. De taxateur heeft een schadebedrag van € 26.048 geconstateerd en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 52.408 [1] .
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 7 april 2022. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 72.988, eveneens gebaseerd op een koerslijst van Xray. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen.
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens en overeenkomstig de bevindingen in het rapport van DRZ bij het opleggen van de naheffingsaanslag het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 26.511. Met dagtekening 11 november 2022 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 7.470.

Overwegingen

Mandaatverbod
4. Belanghebbende heeft in zijn tiendagenstuk gesteld dat de inspecteur in strijd heeft gehandeld met het mandaatverbod bij het doen van uitspraak op bezwaar. Ter onderbouwing voert belanghebbende aan dat de kennisgeving en mededeling naheffingsaanslag zijn ondertekend door drs. [naam], maar dat mag worden aangenomen dat deze persoon, als algemeen directeur van de afdeling Centrale Administratieve Processen (CAP), niet zelf betrokken is geweest bij het opstellen van deze stukken. Volgens belanghebbende kan daarom niet worden uitgesloten dat de uitspraak op bezwaar is gedaan door dezelfde persoon die ook de naheffingsaanslag heeft opgelegd, waardoor de mogelijkheid bestaat dat geen zorgvuldige heroverweging van de navorderingsaanslag heeft plaatsgevonden.
4.1.
Het mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift wordt niet verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen. [2] Deze bepaling strekt ertoe te waarborgen dat in de bezwaarprocedure een zorgvuldige heroverweging van het aldus genomen primaire besluit plaatsvindt. De heroverweging in de bezwaarprocedure moet dan door een ander worden gedaan dan degene die in feite het primaire besluit heeft genomen. Het gaat hier om een essentieel voorschrift bij overtreding waarvan moet worden geoordeeld dat de beslissing op het bezwaarschrift onbevoegd is genomen. [3]
4.2.
De uitspraak op bezwaar is ondertekend door mr. M.C.H. Mijnsbergen. De inspecteur heeft in zijn reactie op het tiendagenstuk van belanghebbende onweersproken gesteld en met schriftelijke stukken nader onderbouwd dat de behandelaar van de kennisgeving en de mededeling naheffingsaanslag een werknemer met de gebruikersnaam ‘[gebruikersnaam 1]’ is en de behandelaar van de naheffingsaanslag een werknemer met de gebruikersnaam ‘[gebruikersnaam 2]’. De gebruikersnaam bestaat uit de eerste vier letters van de achternaam en de eerste letter van de voornaam van een werknemer. Gelet hierop kan geen van de genoemde gebruikersnamen van M.C.H. Mijnsbergen zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur hiermee aannemelijk gemaakt dat hij niet in strijd heeft gehandeld met het mandaatverbod bij het doen van uitspraak op bezwaar.
Herleidingsmethode
4.3.
De beroepsgronden van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode slagen niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 april 2022 [4] en naar de conclusie van A-G Ettema van 22 december 2023. [5]
Historische nieuwprijs en handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de historische nieuwprijs van de auto € 190.676 bedraagt en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 72.988. De rechtbank ziet geen aanleiding deze standpunten niet te volgen en stelt de historische nieuwprijs vast op € 190.676 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 72.988.
Ontbreken inkoopfactuur en kennelijk onjuiste aangifte
4.5.
De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu belanghebbende geen inkoopfactuur heeft overgelegd en het taxatierapport onregelmatigheden vertoont, het taxatierapport buiten beschouwing dient te blijven. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende kennelijk onjuiste aangifte gedaan.
4.6.
De rechtbank ziet in het ontbreken van de inkoopfactuur geen aanleiding om het taxatierapport in het geheel terzijde te schuiven. Wel kan het gevolgen hebben voor de bewijskracht die aan het taxatierapport toekomt. [6] Van een kennelijk onjuiste aangifte is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Waardevermindering wegens schade en waarde verminderende factoren
4.7.
De bewijslast ten aanzien van de schade rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft daartoe gewezen op het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte meer dan gebruiksschade had. Met het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto’s en schadecalculatie wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over de aard en omvang van de gestelde schade. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur daarom terecht geen waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen. Dat, zoals belanghebbende stelt, binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schades zich voordoen bij de auto, kan niet tot een ander oordeel leiden. De inspecteur is niet gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld.
4.8.
De rechtbank ziet verder geen aanleiding om een waardevermindering wegens waarde verminderende factoren  volgens belanghebbende ‘geen onderhoudshistorie en geen NAP status’  in aanmerking te nemen. In de koerslijst van Xray wordt voor een daarin opgenomen motorrijtuig niet als variabele rekening gehouden met een waardevermindering wegens het ontbreken van gegevens zoals de onderhoudshistorie en NAP status. Er moet daarom van worden uitgegaan dat dit gegeven bij de waardebepaling volgens deze koerslijst niet relevant is. [7] Het staat belanghebbende niet vrij om, los van de gekozen koerslijst, een vermindering wegens het ontbreken van deze gegevens in aanmerking te nemen.
Hoogte naheffingsaanslag
4.9.
Het voorgaande brengt mee dat de naheffingsaanslag niet te hoog is. Het beroep is daarom ongegrond.
Immateriëleschadevergoeding
4.10.
Belanghebbende maakt aanspraak op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.11.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 18 november 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 27 mei 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond zeven maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000. Omdat de bezwaarfase afgerond vijf maanden te lang heeft geduurd komt € 714 (5/7e deel) voor rekening van de inspecteur en € 286 (de rest) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Wel heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding van € 1.000.
5.1.
Omdat het verzoek om immateriëleschadevergoeding wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Omdat het verzoek is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, kent de rechtbank voor deze rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 907 en een wegingsfactor 0,25 [8] , wat neerkomt op € 226,75. De inspecteur en de Staat moeten, ieder voor de helft, die kosten vergoeden.
5.2.
Belanghebbende krijgt het griffierecht niet vergoed. Het verzoek om immateriëleschadevergoeding is weliswaar gedaan voor het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024, maar de redelijke termijn was op de datum van dit arrest nog niet overschreden. [9]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 714;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 286;
- veroordeelt de inspecteur en de Staat ieder tot betaling van € 113,38 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 27 mei 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 72.988 – aftrek schade 72% x € 26.048 – aftrek 2,5% wegens waarde verminderende factoren € 1.825.
2.Artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Vgl. HR 8 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9084 en HR 16 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8572.
4.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 14 april 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1427.
5.Parket bij de Hoge Raad 22 december 2023, ECLI:NL:PHR:2023:1214.
6.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 10 mei 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1520.
7.HR 28 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:331, r.o. 2.3.3. en HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.3.2.
8.HR 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
9.HR 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, r.o. 7.1.1 en 7.1.2.