ECLI:NL:RBZWB:2025:3324

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
BRE 24/4735
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om ambtshalve vermindering van aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2021

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van de erven van een erflater tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had het verzoek om ambtshalve vermindering van de aan de erflater opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2021 afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de onderlinge verhouding van de gezamenlijke grondslag uit sparen en beleggen niet kan worden gewijzigd nadat de aanslag onherroepelijk vast is komen te staan. Dit betekent dat de keuze om het volledige jaar als fiscaal partner te worden aangemerkt ook niet meer kan worden gewijzigd. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen, en verklaart het beroep ongegrond. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/4735

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2025 in de zaak tussen

de erven [belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 17 april 2024.
1.1.
De inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende om ambtshalve vermindering van de aan [belanghebbende] (erflater) opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2021 afgewezen.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2]. Het beroep is gelijktijdig behandeld met het beroep in de zaak met zaaknummer BRE 24/7608.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek om ambtshalve vermindering terecht is afgewezen
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Erflater is op [datum 1] 1947 geboren en op [datum 2] 2021 overleden. Belanghebbende is enig erfgenaam. Erflater was tot aan zijn overlijden met belanghebbende gehuwd.
3.1.
Op 15 april 2022 zijn namens erflater en belanghebbende aangiften IB/PVV 2021 ingediend. In de aangiften is de keuze gemaakt om voor het gehele jaar als fiscaal partner te worden aangemerkt als bedoeld in artikel 2.17, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). De gezamenlijke grondslag uit sparen en beleggen bedraagt € 43.773 en is in de onderlinge verhouding volledig bij erflater in aanmerking genomen.
3.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 30 augustus 2022 aan erflater en met dagtekening 28 mei 2022 aan belanghebbende een definitieve aanslag IB/PVV 2021 opgelegd overeenkomstig de ingediende aangiften.
3.3.
De inspecteur heeft op 4 januari 2023 bezwaarschriften ontvangen met daarbij herziene aangiften IB/PVV 2021. In de herziene aangiften is onder meer niet langer de keuze gemaakt om voor het gehele jaar als fiscaal partner te worden aangemerkt en een andere onderlinge verhouding in aanmerking genomen van de gezamenlijke grondslag uit sparen en beleggen.
3.4.
Bij uitspraken op bezwaar met dagtekening 23 november 2023 heeft de inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft de bezwaren als verzoeken om ambtshalve vermindering in behandeling genomen en die verzoeken vervolgens afgewezen.
3.5.
Op 21 december 2023 heeft de inspecteur bezwaarschriften ontvangen tegen de afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering.
3.6.
De inspecteur heeft de bezwaren bij uitspraken op bezwaar met dagtekening 17 april 2024 respectievelijk 23 oktober 2024 ongegrond verklaard.

Motivering

4. In geschil is of de aanvankelijk gekozen onderlinge verhouding met betrekking tot de gezamenlijke grondslag uit sparen en beleggen kan worden gewijzigd. Verder is in geschil of de aanvankelijk gemaakte keuze om voor het gehele jaar als fiscaal partner te worden aangemerkt, kan worden gewijzigd.
4.1.
Op grond van artikel 2.17, vierde lid, Wet IB 2001 kan – voor zover hier van belang – de voor de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen tot stand gekomen onderlinge verhouding door de belastingplichtige en zijn partner gezamenlijk worden gewijzigd tot het moment waarop de aanslagen van de belastingplichtige en zijn partner onherroepelijk vaststaan. Als uitgangspunt geldt dat een aanslag onherroepelijk is geworden als deze in rechte onaantastbaar is geworden door het verstrijken van de termijn waarbinnen tegen de aanslag bezwaar kon worden gemaakt. [1] De aanslagen van erflater en belanghebbende staan onherroepelijk vast. Dit betekent dat de onderlinge verhouding op basis van de Wet IB 2001 ook onherroepelijk vast staat. Wijziging van de onderlinge verhouding is dan – ook in de sfeer van een ambtshalve vermindering – niet meer mogelijk. De omstandigheid dat onherroepelijk geworden belastingaanslagen ambtshalve kunnen worden verminderd, betekent namelijk niet dat deze belastingaanslagen in het kader van artikel 2.17 Wet IB 2001 hun onherroepelijkheid hebben verloren. [2]
4.2.
Op grond van artikel 2.17, zevende lid, Wet IB 2001 wordt een belastingplichtige die voor een deel van het kalenderjaar een partner heeft voor de toepassing van dat artikel geacht het gehele kalenderjaar die partner te hebben gehad indien hij daarvoor samen met die partner kiest. De keuze wordt gemaakt bij verzoeken in verband met voorlopige teruggaaf of bij aangifte. In de aangiften van erflater en belanghebbende is de keuze gemaakt om voor het gehele jaar als fiscaal partner te worden aangemerkt. Nu de aanslagen onherroepelijk zijn geworden, is het niet mogelijk om die keuze in de sfeer van de ambtshalve vermindering alsnog te wijzigen (zie 4.1).
4.3.
Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht afgewezen. Het beroep slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.D.M.A. Reijs, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 28 mei 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. HR 23 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BD3565.
2.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 augustus 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6527.