ECLI:NL:RBZWB:2025:3452

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
24/3459 ZW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het ZW-dagloon en de referteperiode in het bestuursrecht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn dagloon op grond van de Ziektewet (ZW). Het UWV had eisers dagloon vastgesteld op € 31,49, maar eiser betwistte deze vaststelling en stelde dat het dagloon gebaseerd moest worden op een nieuw dienstverband met een hogere fte. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 mei 2025, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een nieuwe dienstbetrekking met [stichting] per 1 februari 2022, maar dat het UWV terecht was uitgegaan van de referteperiode van 1 augustus 2021 tot en met 31 januari 2022. De rechtbank concludeerde dat het UWV de wet correct had toegepast en dat de vaststelling van het dagloon op € 31,49 standhield. Eiser had geen recht op vergoeding van griffierecht of proceskosten, en het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3459 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (het UWV), verweerder,
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn dagloon op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1.
Het UWV heeft eisers dagloon met de besluiten van 11 augustus 2022 en
23 november 2023 vastgesteld. Met het bestreden besluit van 11 maart 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij die vaststelling gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door mr. T.M. Raateland en zijn [vader] , en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser is met ingang van 1 augustus 2021 gaan werken bij [werkgever] op basis van een aanstelling van 0,6 fte en bij [stichting] als Docent LB op basis van een aanstelling van 0,2 fte. De werkzaamheden bij [werkgever] heeft eiser per 1 februari 2022 beëindigd en hij is met ingang van dezelfde datum bij [stichting] gaan werken voor 0,8 fte. De uitbreiding met 0,6 fte heeft [stichting] met de brief van
24 januari 2022 aan eiser bevestigd. Op 15 maart 2022 is eiser voor zijn werkzaamheden bij [stichting] uitgevallen.
2.2.
Met de brief van 11 augustus 2022, gericht aan [stichting] , heeft het UWV eisers dagloon voor de ZW vastgesteld op € 31,49.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Het UWV heeft dit bezwaar op 23 februari 2023 niet-ontvankelijk verklaard omdat er volgens hem geen sprake is van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit op bezwaar van 23 februari 2023 op
8 december 2023 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het UWV opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat de brief van 11 augustus 2022 een besluit is in de zin van de Awb.
2.3.
Met het besluit van 23 november 2023 heeft het UWV eisers dagloon voor de ZW-uitkering (nogmaals) vastgesteld op € 31,49.
Ook tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Alhoewel het UWV dit bezwaar aan de rechtbank door had moeten sturen om als beroep te worden behandeld, omdat het besluit van 23 november 2023 als een besluit op bezwaar moet worden aangemerkt, heeft het UWV nogmaals beslist op eisers bezwaar en dat bezwaar met het bestreden besluit van 11 maart 2024 ongegrond verklaard.
Het UWV heeft eisers dagloon berekend op basis van zijn inkomsten bij [stichting] over de referteperiode. Het UWV heeft de referteperiode vastgesteld op de periode van 1 augustus 2021 tot en met 31 januari 2022 omdat eiser op 1 augustus 2021 bij [stichting] in dienst is getreden en op 15 maart 2022 ziek is geworden. Het UWV gaat uit van de datum van indiensttreding op 1 augustus 2021 en niet van de door eiser geclaimde ingangsdatum
1 februari 2022, omdat er met ingang van 1 februari 2022 geen sprake is van een nieuwe arbeidsovereenkomst, maar van een (tijdelijke) uitbreiding van zijn huidige arbeidsovereenkomst met [stichting] . Eisers beroep op de redelijkheid en billijkheid slaagt volgens het UWV niet. Het UWV kan in eisers geval niet afwijken van de wettelijke bepalingen over de referteperiode. Het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) geeft daarvoor geen mogelijkheden. Er is volgens het UWV geen sprake van dusdanig bijzondere omstandigheden dat hij niet mag vasthouden aan strikte toepassing van de wetgeving.
2.4.
Met het besluit van 16 maart 2023 heeft het UWV eisers ZW-uitkering na een eerstejaars Ziektewetbeoordeling met ingang van 17 april 2023 beëindigd omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

Beroep

3.1.
Eiser stelt dat het dagloon dient te worden gebaseerd op het dienstverband met [stichting] met ingang van 1 februari 2022 met een omvang van 0,8 fte en niet op het dienstverband met [stichting] van 1 augustus 2021 tot 1 februari 2022 met een omvang van
0,2 fte.
3.2.
Eiser is in de periode van 1 augustus 2021 tot 1 februari 2022 bij [stichting] werkzaam geweest op basis van een arbeidsovereenkomst van 0,2 fte en per 1 februari 2022 met een omvang van 0,8 fte. De omvang is dus aanzienlijk veranderd. De inhoud van de functie is niet veranderd, het takenpakket is hetzelfde gebleven. Volgens eiser is sprake van opvolgende dienstbetrekkingen, die niet kunnen worden aangemerkt als één inkomsten-verhouding. Het nieuwe dienstverband is aangevangen per 1 februari 2022, na de referteperiode. Uit dit dienstverband is eiser arbeidsongeschikt geworden. Volgens eiser moet het dagloon dan ook worden gebaseerd op de dienstbetrekking van 0,8 fte. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 november 2019 [1] . Gelet daarop moet ook in dit geval een nieuwe dienstbetrekking worden aangenomen. Eiser wijst voorts op de bijlage bij het besluit van 23 november 2023 over aanvang van de dienstbetrekking na het einde van de referteperiode.
3.3.
Verder stelt eiser dat de berekening van het dagloon in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en tot onaanvaardbare gevolgen leidt. Hij was met ingang van 1 augustus 2021 bij twee werkgevers werkzaam ( [werkgever] en [stichting] ) voor in totaal 0,8 fte. Per 1 februari 2022 heeft eiser ontslag genomen bij [werkgever] en is hij voor 0,8 fte gaan werken bij [stichting] . Eiser is voor een periode van 8 maanden voor 0,8 fte werkzaam geweest. Hij wordt ernstig benadeeld doordat hij van twee arbeidsovereenkomsten met twee werkgevers is overgestapt naar een arbeidsovereenkomst met één werkgever. Dat het UWV het dagloon baseert op 0,2 fte is onaanvaardbaar.
3.4.
Tot slot stelt eiser dat hij het niet eens is met de beëindiging van zijn ZW-uitkering. De te lage ZW-uitkering en het beëindigen daarvan hebben onder meer ertoe geleid dat eiser zijn woning gedwongen heeft moeten verkopen en hij (economisch) dakloos is. Voor woonruimte en financiële ondersteuning is eiser afhankelijk van zijn ouders.

Verweer

4.1.
Het UWV heeft naar aanleiding van de beroepsgronden aanvullend gesteld dat de brief van [stichting] van 24 januari 2022 een addendum is, bedoeld als aanvulling op de bestaande arbeidsovereenkomst die gold over de periode van 1 augustus 2021 tot en met
31 juli 2022. Er is geen aparte arbeidsovereenkomst opgemaakt. De CRvB heeft meermaals geoordeeld, bijvoorbeeld in de uitspraak van 28 december 2022 [2] , dat dan sprake is van uitval uit het dienstverband die een aanvang heeft op 1 augustus 2021.
4.2.
Conform de dagloonregels moet het UWV uitgaan van de referteperiode zoals in het bestreden besluit is vastgesteld. Dat dit nadelig uitpakt voor eiser is duidelijk, maar het is een bewuste keuze van de wetgever geweest om het dagloon op deze manier vast te stellen.

Juridisch kader

5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

6.1.
Op de zitting heeft eiser zijn beroepsgrond over de beëindiging van zijn ZW-uitkering laten vallen. De rechtbank zal daarover dan ook geen oordeel vellen.
De vraag die de rechtbank daarom uitsluitend moet beantwoorden is of het UWV op goede gronden eisers ZW-dagloon heeft vastgesteld op € 31,49.
6.2.
Het UWV is bij de vaststelling van dat dagloon uitgegaan van de referteperiode
1 augustus 2021 (aanvang werkzaamheden [stichting] ) tot en met 31 januari 2022 (laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak van eisers ziekte op
15 maart 2022) en eisers inkomsten bij [stichting] over deze periode.
6.3
Partijen zijn verdeeld over de vraag of er voor en na 1 februari 2022 sprake was van één en dezelfde dienstbetrekking bij [stichting] of dat met ingang van 1 februari 2022 sprake was van een nieuwe dienstbetrekking. In het geval met ingang van 1 februari 2022 een nieuwe dienstbetrekking is ontstaan, geldt op grond van artikel 12e, vijfde lid, van het Dagloonbesluit een andere referteperiode, namelijk van 1 februari 2022 tot en met
15 maart 2022.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval met ingang van 1 februari 2022 geen nieuwe dienstbetrekking met [stichting] ontstaan. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat niet is gebleken van wezenlijke verschillen in de afgesproken arbeid bij [stichting] voor en na
1 februari 2022 en ook niet van verschillen in arbeidsvoorwaarden of bezoldiging/uurloon. Eiser heeft op de zitting bevestigd dat zijn uurloon na 1 februari 2022 niet is gewijzigd en dat loon is door [stichting] voor en na 1 februari 2022 in de polisadministratie verantwoord onder hetzelfde loonheffingennummer. Eiser heeft op de zitting gesteld dat hij met uitbreiding van zijn uren en het aantal klassen er ook meer taken bij kreeg. Dat standpunt is echter in strijd met wat in het beroepschrift staat en niet onderbouwd. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat er vanaf 1 februari 2022 sprake was van meer of andere taken. Uit het onderwerp ‘Bevestiging tijdelijke uitbreiding’ in de brief van [stichting] van 24 januari 2022 en de verdere inhoud van deze brief, waarin wordt gesproken over een tijdelijke uitbreiding van de huidige functie met 0,6 fte, kan de rechtbank niets anders afleiden dan dat alleen de urenomvang van eisers functie Docent LB is uitgebreid [3] . De vermelding in deze brief van dezelfde voorwaarden voor opzegging en dezelfde looptijd als in de arbeidsovereenkomst wijst er naar het oordeel van de rechtbank eveneens op dat alleen de omvang van de bestaande arbeidsovereenkomst is uitgebreid en wijst niet op een nieuwe arbeidsovereenkomst, zoals eiser op de zitting heeft betoogd. Het is de rechtbank ook anderszins niet gebleken dat [stichting] beoogd heeft met eiser twee afzonderlijke en opvolgende arbeidsovereenkomsten te sluiten met verschillende rechtsgevolgen.
Daarmee acht de rechtbank eisers situatie in hoge mate vergelijkbaar met de situatie in de door het UWV genoemde uitspraak van de CRvB van 28 december 2022. Daarin heeft de CRvB overwogen:
‘Het standpunt van appellante dat op 29 januari 2018 een nieuwe afzonderlijke arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen naast de al bestaande arbeidsovereenkomst wordt niet gevolgd. Daarbij is in aanmerking genomen dat sprake is van werkzaamheden bij één werkgever, dat aan de tussen appellante en werkgever B gesloten arbeidsovereenkomst alleen een addendum is toegevoegd, inhoudende dat het dienstverband tijdelijk wordt uitgebreid bij het [school 1] , dat die werkzaamheden eveneens als bij het [school 2] als leraar LB werden verricht, met gelijke bezoldiging, wat is weergegeven in een maandelijkse salarisspecificatie voor de werkzaamheden op beide scholen vanaf januari 2018 en dat de polisadministratie één loonheffingsnummer vermeldt. Zoals de Raad eerder heeft overwogen wordt in beginsel niet van twee naast elkaar bestaande dienstbetrekkingen bij één en dezelfde werkgever uitgegaan als geen sprake is van wezenlijke verschillen in de afgesproken arbeid en er geen verschillende arbeidsvoorwaarden gelden (zie de uitspraak van 11 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:550). Het voorgaande betekent dat het Uwv terecht bij de vaststelling van het dagloon is uitgegaan van de situatie dat appellante is uitgevallen wegens ziekte vanuit haar op 6 november 2017 aangevangen dienstbetrekking bij werkgever B.’
De situatie in de uitspraak van de CRvB van 20 november 2019, waarnaar eiser heeft verwezen, vindt de rechtbank niet vergelijkbaar met zijn situatie. In die uitspraak was met het aangaan van een dienstbetrekking met een werktijdfactor van 1,0000, waar voordien sprake was van een 0-urencontract, sprake van een andere relatie tussen werkgever en werknemer dan voorheen. In eisers geval is sprake van (tijdelijke) uitbreiding in uren van een bestaande arbeidsrelatie en geen sprake van een andere relatie tussen hem en [stichting] .
6.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het UWV uit heeft kunnen gaan van één dienstbetrekking bij [stichting] , die is aangevangen op 1 augustus 2021. Het UWV heeft de referteperiode terecht vastgesteld op de periode van 1 augustus 2021 tot en met 31 januari 2022 en het dagloon berekend op basis van eisers inkomen bij [stichting] over deze periode.
Evenredigheidsbeginsel
6.6.
Uit de uitspraak van de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024 volgt dat, wanneer het zoals hier gaat om een gebonden besluit dat is gebaseerd op een algemeen verbindend voorschrift, bijzondere omstandigheden kunnen maken dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift in het voorliggende geval voor een belanghebbende zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Dit betekent dat uiteindelijk (‘onder de streep’) moet worden beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindend voorschrift in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden. Daarbij gaat het dan alleen nog om de evenwichtigheid (evenredigheid ‘stricto sensu’). Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor de belanghebbende onredelijk bezwarend is. [4]
6.7.
Eiser heeft gesteld dat de berekening van het dagloon in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en tot onaanvaardbare gevolgen leidt en dat hij ernstig benadeeld wordt doordat hij van twee arbeidsovereenkomsten met twee werkgevers is overgestapt naar een arbeidsovereenkomst met één werkgever. Dat het UWV het dagloon baseert op 0,2 fte is onaanvaardbaar.
Op de zitting heeft eiser nader toegelicht dat zijn financiële situatie momenteel goed is en hij geen schulden heeft. Ook heeft hij weer eigen huisvesting. Hij heeft echter wel een zware periode gehad waarbij hij afhankelijk was van zijn ouders (financieel en voor huisvesting).
6.8.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op het evenredigheidsbeginsel niet. Uit de memorie van toelichting bij de wijziging van artikel 15 van de ZW blijkt dat de wetgever uitdrukkelijk gekozen heeft voor het uitsluitend betrekken van de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden voor de vaststelling van het dagloon. Gelet op deze bewuste, gemotiveerde keuze van de wetgever ziet de rechtbank geen aanleiding de op artikel 15 van de ZW gebaseerde bepaling in het Dagloonbesluit in het geval van eiser buiten toepassing te laten op de grond dat deze in strijd zou komen met het beginsel van een niet evenredige belangenafweging. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank niet gesteld en ook niet gebleken dat, alhoewel het bestreden besluit gevolgen heeft voor de financiële positie van eiser, die gevolgen dusdanig zijn dat dient te worden geconcludeerd dat die onredelijk bezwarend zijn voor hem. De rechtbank betrekt hierbij dat niet is gebleken dat de door eiser benoemde gevolgen uitsluitend het gevolg zijn van het bestreden besluit/de vaststelling van het dagloon.
De verwijzing door eiser naar de uitspraak van de CRvB van 29 november 2023 [5] , waarin de CRvB heeft geoordeeld dat de vaststelling van het dagloon voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) strijdig is met het evenredigheidsbeginsel als sprake is van loonloze periodes in de referteperiode, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op in het geval van eiser. Deze uitspraak verschilt namelijk op cruciale onderdelen van eisers situatie.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank komt tot de slotsom dat het besluit van het UWV, waarbij eisers dagloon op grond van de ZW is vastgesteld op € 31,49, standhoudt. Het beroep is daarom ongegrond. Als gevolg hiervan heeft eiser geen recht op vergoeding van het griffierecht of de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 5 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Ziektewet
Artikel 15
1. Voor de berekening van het ziekengeld waarop op grond van deze wet recht bestaat wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, is ingetreden, verdiende in de dienstbetrekking waaruit hij door ziekte ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden, onder meer wanneer de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, korter heeft geduurd dan het jaar, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld.
Dagloonbesluit werknemersverzekeringen
Artikel 12b
1. Onder referteperiode wordt in dit hoofdstuk verstaan de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken, bedoeld in artikel 29, derde lid, van de ZW, is ingetreden of waarin het recht op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, artikel 4:2b van de Wazo of artikel 6:3 van de Wazo is ontstaan.
Artikel 12c
1. Onder loon wordt in dit hoofdstuk verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv, genoten in de referteperiode uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, artikel 4:2b of artikel 6:3 van de Wazo is ontstaan, met dien verstande dat niet onder loon worden begrepen:
a. uitkeringen op grond van de Wet WIA, de WAO, de WW en de uitkeringen die naar aard en strekking met deze uitkeringen overeenkomen, met uitzondering van een uitkering op grond van artikel 18 van de WW;
b. de aanvullingen en de toeslagen op grond van de Toeslagenwet, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van de Wfsv; en
c. een eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 ten aanzien waarvan de werkgever met toestemming van de inspecteur van de rijksbelastingdienst geen correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de laatstgenoemde wet heeft ingediend.
2. In dit hoofdstuk wordt onder loon tevens verstaan de som van het loon, bedoeld in het eerste lid, genoten in de referteperiode uit elkaar opvolgende dienstbetrekkingen bij dezelfde werkgever indien:
a. ten aanzien van al deze dienstbetrekkingen een schriftelijk beding als bedoeld in artikel 691, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek was opgenomen;
b. al deze dienstbetrekkingen van rechtswege zijn geëindigd door inroeping van dat beding; en
c. de werknemer gedurende de tussen de elkaar opvolgende dienstbetrekkingen liggende dagen recht op ziekengeld had.
3. Indien het tweede lid van toepassing is, geldt tevens als loon het ziekengeld dat is uitgekeerd gedurende de tussen de elkaar opvolgende dienstbetrekkingen liggende dagen. Het ziekengeld wordt gesteld op de uitkomst van de berekening, bedoeld in artikel 5, achtste lid.
4. In dit hoofdstuk wordt onder loon tevens verstaan de som van het loon, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, indien de werknemer bij één werkgever als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, meer elkaar opvolgende dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 691 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, heeft gehad en deze dienstbetrekkingen in de loonaangifte vanaf de aanvang van de eerste dienstbetrekking worden aangemerkt als één inkomstenverhouding.
Artikel 12e
1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de ZW en de Wazo is de uitkomst van de volgende berekening:
(A – B + C) / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag;
C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en
D staat voor 261 dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, artikel 4:2b of artikel 6:3 van de Wazo is ontstaan, is aangevangen na aanvang maar voor het einde van de referteperiode, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.
5. Indien artikel 12c, tweede, derde of vierde lid, van toepassing is, staat C tevens voor het ziekengeld uitgekeerd tussen de elkaar opvolgende dienstbetrekkingen, bedoeld in dat tweede, derde of vierde lid, en staat D voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de eerste van de elkaar opvolgende dienstbetrekkingen, bedoeld in dat tweede, derde of vierde lid, is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.

Voetnoten

3.In de brief wordt overigens gesproken over een uitbreiding met ingang van 1 maart 2022 en niet met ingang van 1 februari 2022.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 27 augustus 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:1714)