ECLI:NL:RBZWB:2025:3620

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
BRE 23/10808
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) met betrekking tot essentiële gebreken aan een Mercedes Benz GLE-klasse

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juni 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 18 oktober 2023 beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 13.305 opgelegd voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) met betrekking tot een Mercedes Benz GLE-klasse coupé AMG 43 4Matic. Belanghebbende had op 21 juni 2022 aangifte gedaan en een taxatierapport overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat het taxatierapport niet kan dienen ter onderbouwing van de schade op het moment van registratie of aangifte van de auto. De rechtbank stelt vast dat de auto op het moment van registratie schade had, maar dat de inspecteur hieraan geen schadebedrag had gekoppeld. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag te hoog is en dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, vermindert de naheffingsaanslag tot € 10.691 en kent een schadevergoeding van € 500 toe aan belanghebbende, waarvan € 417 voor rekening van de inspecteur en € 83 voor rekening van de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10808

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: mr. S.M. Bothof, Bothof Services B.V.),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 18 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 13.305 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, mr. M.U. Sahin, verbonden aan Bothof Services B.V., en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.4.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt eerst of de inspecteur in strijd heeft gehandeld met het mandaatverbod bij het doen van uitspraak op bezwaar of anderszins in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is, en of belanghebbende recht heeft op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het mandaatverbod niet geschonden, heeft hij niet anderszins in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gehandeld en is de naheffingsaanslag te hoog. Het beroep is gegrond. Daarnaast heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 21 juni 2022 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Mercedes Benz GLE-klasse coupé AMG 43 4Matic met [VIN nummer] (de auto) en een bedrag aan Bpm voldaan van € 1.953. De auto heeft een CO2-uitstoot van 225 gram per kilometer.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport van [taxateur ] B.V. met datum 21 juni 2022 gevoegd. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 48.072, gebaseerd op een vergelijking met drie referentievoertuigen met een gemiddelde vraagprijs van € 83.130 verminderd met een gangbare handelsinkoopmarge. De taxateur heeft een schadebedrag van € 47.059,62 geconstateerd (waaronder een bedrag van € 9.932 aan ex-wokschade) en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 6.000 [1] . De taxatie is verricht op 16 juni 2022.
3.2.
De RDW heeft de auto op 20 juni 2022 goedgekeurd.
3.3.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 30 juni 2022. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 57.454, gebaseerd op een koerslijst van AutotelexPro. Hij heeft verder in zijn rapport vermeld dat de auto is
“getoond met essentiële gebreken waaronder; stuurhuis, gordelspanner links en rechtsvoor zie foto 2 t/m 7 rapport DRZ.”Ten slotte heeft hij een groot aantal foto’s overgelegd van de staat van de auto op 30 juni 2022. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen.
3.4.
De inspecteur heeft naar aanleiding van de bevindingen van DRZ bij het opleggen van de naheffingsaanslag het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 15.258. Omdat dat het voordeligst was is de inspecteur daarbij uitgegaan van de forfaitaire afschrijvingstabel. Met dagtekening 25 november 2022 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 13.305.

Overwegingen

Mandaatverbod
4. Belanghebbende heeft in zijn tiendagenstuk gesteld dat de inspecteur in strijd heeft gehandeld met het mandaatverbod bij het doen van uitspraak op bezwaar. Ter onderbouwing voert belanghebbende aan dat de kennisgeving en mededeling naheffingsaanslag zijn ondertekend door drs. [naam 1] , maar dat mag worden aangenomen dat deze persoon, als algemeen directeur van de afdeling Centrale Administratieve Processen (CAP), niet zelf betrokken is geweest bij het opstellen van deze stukken. Volgens belanghebbende kan daarom niet worden uitgesloten dat de uitspraak op bezwaar is gedaan door dezelfde persoon die ook de naheffingsaanslag heeft opgelegd, waardoor de mogelijkheid bestaat dat geen zorgvuldige heroverweging van de naheffingsaanslag heeft plaatsgevonden.
4.1.
Het mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift wordt niet verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen. [2] Deze bepaling strekt ertoe te waarborgen dat in de bezwaarprocedure een zorgvuldige heroverweging van het aldus genomen primaire besluit plaatsvindt. De heroverweging in de bezwaarprocedure moet dan door een ander worden gedaan dan degene die in feite het primaire besluit heeft genomen. Het gaat hier om een essentieel voorschrift bij overtreding waarvan moet worden geoordeeld dat de beslissing op het bezwaarschrift onbevoegd is genomen. [3]
4.2.
De uitspraak op bezwaar is ondertekend door [naam 2] . De inspecteur heeft in zijn reactie op het tiendagenstuk van belanghebbende onweersproken gesteld en met schriftelijke stukken nader onderbouwd dat de behandelaar van de kennisgeving en de mededeling naheffingsaanslag een werknemer met de gebruikersnaam ‘[gebruikersnaam 1]’ is en de behandelaar van de naheffingsaanslag een werknemer met de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam 2] ’. De gebruikersnaam bestaat uit de eerste vier letters van de achternaam en de eerste letter van de voornaam van een werknemer. Gelet hierop kan geen van de genoemde gebruikersnamen van [naam 2] zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur hiermee aannemelijk gemaakt dat hij niet in strijd heeft gehandeld met het mandaatverbod bij het doen van uitspraak op bezwaar.
Schending zorgvuldigheidsbeginsel
4.3.
Belanghebbende is van mening dat de inspecteur bij betwisting van het taxatierapport verplicht is een hertaxatie te laten doen om aan zijn bewijslast met betrekking tot de naheffingsaanslag te voldoen. Nu de inspecteur dit volgens belanghebbende niet heeft gedaan, heeft hij niet voldaan zijn bewijslast en heeft hij daarmee ook gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat de medewerker van DRZ de staat van de auto beoordeeld heeft (zie 3.3). Op basis daarvan is hij tot de conclusie gekomen dat de auto essentiële gebreken heeft en dat daarom geen schadeaftrek kan plaatsvinden. De inspecteur heeft dit standpunt overgenomen. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat de inspecteur in het geval van belanghebbende geen volledige hertaxatie heeft laten uitvoeren, niet meebrengt dat hij in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld. De inspecteur heeft om hem moverende redenen besloten om met een beperkt (fysiek) onderzoek een naheffingsaanslag op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank moet deze handelswijze geplaatst worden in het kader van de bewijslastverdeling waaraan de inspecteur meent te voldoen, ook zonder volledige hertaxatie. Op zichzelf beschouwd leidt deze handelwijze dus niet tot strijd met het algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel slaagt daarom niet.
Historische nieuwprijs
4.5.
Belanghebbende stelt dat de historische nieuwprijs met toepassing van het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023 [4] , moet worden vastgesteld op € 151.139. De inspecteur heeft zich daar ter zitting bij aangesloten. De rechtbank ziet geen reden anders te beslissen.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
4.6.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 57.454 bedraagt. De rechtbank ziet geen aanleiding dit standpunt niet te volgen en stelt de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vast op € 57.454.
Waardevermindering wegens schade en schadeverleden – essentiële gebreken
4.7.
De bewijslast ten aanzien van de schade (en het schadeverleden) rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft daartoe gewezen op het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. De inspecteur heeft de door belanghebbende bepleite waardevermindering wegens schade gemotiveerd betwist, door te stellen dat sprake is van essentiële gebreken [5] aan de auto. Bij een auto met essentiële gebreken kan geen enkele vermindering vanwege schade in aanmerking worden genomen, aldus de inspecteur. Bovendien heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat het taxatierapport niet tot bewijs kan dienen omdat het niet de status van de auto op het moment van de aangifte weergeeft.
4.8.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Ingevolge artikel 8, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Bpm (tekst tot 2022) kan bij een gebruikt motorrijtuig dat essentiële gebreken vertoont waardoor met het motorrijtuig niet kan of mag worden deelgenomen aan het verkeer, geen vermindering van Bpm plaatsvinden. Dat betekent dat in die situatie de taxatiewaarde niet gebruikt kan worden om de verschuldigde Bpm te bepalen. Vanaf 2022 is de tekst van de bepaling gewijzigd en wordt niet meer gesproken over een motorrijtuig met essentiële gebreken, maar over een motorrijtuig dat niet voldoet aan de eisen, bedoeld in de hoofdstukken 5 en 7 van de Regeling voertuigen. De strekking van de bepaling is echter, ondanks andere bewoordingen, voor zover hier van belang, hetzelfde gebleven. Dat betekent dat ook vanaf 2022 de afschrijving niet met de taxatiewaarde kan worden bepaald als sprake is van een auto met essentiële gebreken. De vraag die beantwoord moet worden is wanneer sprake is van essentiële gebreken.
4.9.
Zowel in de “oude” (tot 2022) geldende, als in de huidige wetgeving wordt gesproken over een auto met zodanige gebreken dat daarmee niet mag of kan worden deelgenomen aan het verkeer. In dit geval is de auto goedgekeurd door de RDW en mag dus wel deelnemen aan het verkeer. Door de RDW is kennelijk na beoordeling van de auto vastgesteld dat de auto op essentiële onderdelen voldoet aan de vereisten van de wegenverkeerswetgeving en dat geen sprake is van een essentieel gebrek. Naar het oordeel van de rechtbank is deze vaststelling beslissend en is het niet aan de inspecteur om daar een andere invulling aan te geven. [6] Dat betekent dat belanghebbende, voor zover zij overigens aan de voorwaarden voldoet, bij het berekenen van de vermindering Bpm gebruik kan maken van een taxatierapport.
4.10.
Bij het taxatierapport (van 21 juni 2022) is een schadecalculatie gevoegd en tevens zijn als bewijs voor die schadecalculatie 30 foto’s overgelegd. Niet zichtbaar is wanneer deze foto’s gemaakt zijn. Het is wel duidelijk dat de foto’s niet allemaal op hetzelfde moment kunnen zijn gemaakt. Op een aantal foto’s is schade te zien die op andere foto’s niet meer zichtbaar is. Ter zitting heeft belanghebbende gesteld dat de schade vóór de taxatie deels is hersteld en dat een deel van de foto’s betrekking heeft op de auto vóór herstel van die gebreken. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schadecalculatie volledig ziet op de staat van de auto na het hiervoor vermelde herstel. Belanghebbende had dat bijvoorbeeld kunnen doen door nota’s te verstrekken van de op het moment van taxatie reeds herstelde gebreken. Bovendien zijn lang niet alle schades die in de schadecalculatie zijn opgenomen te zien op de foto’s. Concluderend oordeelt de rechtbank dat het taxatierapport niet kan dienen ter onderbouwing van de schade op het moment van registratie of aangifte van de auto.
4.11.
Daarmee heeft belanghebbende geen bewijs geleverd van de door haar gestelde schade. Echter, vaststaat dat er op het moment van aangifte/registratie wel schades aanwezig waren. DRZ heeft immers verklaard dat het stuurhuis en meerdere gordelspanners defect waren. Bovendien zijn op de foto’s van DRZ diverse schades zichtbaar. De inspecteur heeft hieraan geen schadebedrag gekoppeld. De rechtbank zal de (niet-gebruiks)schade in goede justitie vaststellen op € 15.000 en daarvan 72% ofwel € 10.800 in aftrek toelaten. Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat een hoger percentage in aftrek gebracht kan worden maar zij heeft dat verder niet onderbouwd.
4.12.
De rechtbank ziet verder geen aanleiding om een waardevermindering wegens een schadeverleden in aanmerking te nemen. Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat in zijn algemeenheid een aftrek vanwege een schadeverleden op zijn plaats is, maar zij heeft niet onderbouwd waarom in dit specifieke geval een aftrek toegepast zou moeten worden. De omstandigheid dat er een schadeverleden is, is daarvoor onvoldoende. Bovendien heeft belanghebbende geen enkel inzicht gegeven in hoe de hoogte van het door haar gestelde bedrag (€ 9.932) is bepaald.
4.13.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de handelsinkoopwaarde van de auto vast op € 46.654. [7]
Hoogte naheffingsaanslag
4.14.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat het beroep gegrond is en dat de naheffingsaanslag als volgt moet worden verminderd:
Historische nieuwprijs
Af: Handelsinkoopwaarde
Afschrijving
Afschrijvingspercentage
Bruto historische Bpm
Af: Afschrijving (69,13%x bruto historische Bpm)
Verschuldigde Bpm
Af: Voldaan op aangifte
Naheffing
€ 151.139
€ 46.654
€ 104.485
69,13%
€ 40.962
€ 28.318
€ 12.644
€ 1.953
€ 10.691
Immateriëleschadevergoeding
4.15.
Belanghebbende maakt aanspraak op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.16.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 13 december 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 11 juni 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond zes maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond vijf maanden te lang heeft geduurd komt € 417 (5/6e deel) voor rekening van de inspecteur en € 83 (de rest) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een proceskostenvergoeding. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
5.1.
De proceskostenvergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647 [8] en in beroep een waarde van € 907. De gemachtigde heeft namens belanghebbende een bezwaarschrift ingediend, een hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De proceskostenvergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 10.691;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 417;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 83;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 11 juni 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 48.072 - aftrek schade circa 89,4% x € 47.059,62.
2.Artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Vgl. HR 8 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9084 en HR 16 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8572.
4.HR 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703.
5.Zoals bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Bpm.
6.Vgl. Hof Amsterdam 17 november 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5114 en Hof Arnhem-Leeuwarden 9 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2426.
7.Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 57.454 – aftrek schade 72% x € 15.000.
8.Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.