7.2Voor eiseres 2 betekent dit dat over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing wordt genomen.
- draagt het college op binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzitter, mr. Th. Peters en mr. A.G.J.M. de Weert, leden, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 19 juni 2025 en wordt geanonimiseerd gepubliceerd op rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb
De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien: het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of,
in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de Wm
Bij algemene maatregel van bestuur worden de activiteiten aangewezen ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
Artikel 7.2, vierde lid, van de WmTerzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden de categorieën van besluiten aangewezen in het kader waarvan het bevoegd gezag krachtens de artikelen 7.17 of 7.19 moet beoordelen of die activiteiten de in dat onderdeel bedoelde gevolgen hebben, en indien dat het geval is, bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Besluit milieueffectrapportage
Artikel 2, tweede lid, van het Besluit milieueffectrapportage
Als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de wet worden aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven, alsmede activiteiten die in onderdeel C van de bijlage zijn omschreven en die uitsluitend of hoofdzakelijk dienen voor het ontwikkelen en beproeven van nieuwe methoden of producten en die niet langer dan twee jaar worden gebruikt.
Artikel 2, vierde lid, van het Besluit milieueffectrapportage
Als categorieën van besluiten als bedoeld in artikel 7.2, derde en vierde lid, van de wet, worden aangewezen de categorieën die in kolom 4 van onderdeel C onderscheidenlijk onderdeel D van de bijlage zijn omschreven.
Artikel 3.8 van het Bouwbesluit
Een toilet met waterspoeling, een kraan, een mechanisch ventilatiesysteem, een installatie voor warmte- of koudeopwekking, een installatie voor het verhogen van waterdruk of een lift veroorzaakt in een op een aangrenzend perceel gelegen verblijfsgebied een volgens NEN 5077 bepaald karakteristiek installatie-geluidsniveau van ten hoogste 30 dB. Dit geldt niet voor een op een aangrenzend perceel gelegen lichte industriefunctie of een overige gebruiksfunctie.
Een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, veroorzaakt op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie een geluidsniveau van ten hoogste 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 5.16, eerste lid, van het Bor
In een omgevingsvergunning voor het bouwen, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet, van een tijdelijk bouwwerk als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, wordt bepaald dat de vergunninghouder na het verstrijken van een bij de omgevingsvergunning aangegeven termijn van ten hoogste vijftien jaar verplicht is de voor de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld te hebben.
Artikel 5.20 van het Bor
Voor zover de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet zijn de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Artikel 3.1.6, eerste lid, onder f, van het Bro
Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant (IOV)
Artikel 3.1, eerste lid, onder c van de IOV
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder bestemmingsplan tevens begrepen: een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.
Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies zoals opgenomen in hoofdstuk 3 Instructieregels aan gemeenten invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.
Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
a. zorgvuldig ruimtegebruik;
b. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
c. meerwaardecreatie.
1. Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
2. Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
3. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen op een bedrijventerrein, bevat het bestemmingsplan regels over:
een bij de aard van het bedrijventerrein en de toe te laten functies passende kavelomvang;
het beperken van ontwikkelingen die een effectief gebruik van het bedrijventerrein beperken, waaronder:
1. bedrijfswoningen;
2. bedrijven die doelmatig gevestigd kunnen worden in gemengde gebieden tenzij deze bedrijven concept-versterkend werken en geclusterd worden;
3. voorzieningen die gelet op hun publieksaantrekkende werking thuishoren in centrumgebieden tenzij deze concept-versterkend werken en geclusterd worden.
Paraplubestemmingsplan waterberging & grondwaterbescherming Tilburg
Het bouwen van een bouwwerk met een oppervlakte van 50 m² of groter ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - waterbergingseis' is uitsluitend toegestaan indien voorzien wordt in de aanleg van voldoende waterberging.
Hierbij moet worden voldaan aan de waterbergingsopgave zoals neergelegd in het Programma water en riolering (of diens opvolger). Indien het Programma water en riolering (of diens opvolger) gedurende de planperiode wordt gewijzigd, dient te worden voldaan aan de gewijzigde waterbergingsopgave.
Bestemmingsplan [bestemmingsplan]
Artikel 6.1.1 van de planregels
De voor ´Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groenvoorzieningen;
speelvoorzieningen;
openlucht- en sportieve recreatie;
recreatief medegebruik en evenementen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
geluidwerende voorzieningen;
voorzieningen ten dienste van de verblijfsfunctie;
fiets- en voetpaden;
parkeer- en stallingsvoorzieningen;
in- en uitritconstructies ten behoeve van (bestaande) in-/uitritten;
objecten voor beeldende kunst.
Artikel 6.2.1, onder c, van de planregels
Voor het bouwen gelden in het algemeen de volgende regels: op de gronden binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van als bouwwerken van algemeen nut aan te merken gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorzieningen' worden gebouwd ten behoeve van de op grond van 6.1.1 toegelaten functies, en met dien verstande dat:
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 1m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven;
de hoogte van kunstwerken en voorzieningen ten behoeve van de geleding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan hiervoor op aantoonbare wijze noodzakelijk is;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 5 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
Artikel 6.5.1, onder e, van de planregels
Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in elk geval gerekend: het gebruik van gronden en bouwwerken voor bewoning.
Artikel 18.2.1 van de planregels
De hoofdtoegang van grondgebonden woningen, bovenwoningen en een complex van gestapelde woningen dient in de voor- of zijgevel van het gebouw te worden gesitueerd.
Artikel 18.3.1 van de planregels
Bij een woning moet - gelet op de kwaliteit van de woonomgeving, zowel bezien vanuit de woning als vanuit de belendende percelen en de omgeving - een onbebouwd terrein aanwezig zijn dat tenminste een strook grond omvat die over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel en een diepte heeft van - gemeten vanaf het verst achterwaarts gelegen deel van het hoofdgebouw inclusief een eventuele aanbouw - tenminste 5m.
Artikel 18.6.1, onder a, van de planregels
De afstand van enig bouwwerk gemeten uit het hart van een ´monumentale boom´ of ´potentieel waardevolle boom´ zoals is weergegeven op de bij dit plan gevoegde Bijlage 3 Boomwaardekaart bedraagt bij een 'monumentale boom' 15m.
Bestemmingsplan Tilburg , Parkeerregeling 2017
Artikel 4.1 van de planregels
De gronden mogen enkel worden bebouwd of gebruikt onder voorwaarde dat ten behoeve van het parkeren of stallen van (motor)voertuigen in, op of onder het gebouw dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort in voldoende mate parkeergelegenheid aanwezig is.
Hierbij moet worden voldaan aan de parkeernormen en rekenmethode, zoals neergelegd in de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'. Indien deze parkeernota gedurende de planperiode wordt gewijzigd dient te worden voldaan aan de gewijzigde parkeernormen en rekenmethode;
De onder a. bedoelde plaatsen voor het stallen van voertuigen moeten afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare (motor)voertuigen, zoals neergelegd in de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'. Indien deze parkeernota gedurende de planperiode wordt gewijzigd dient te worden voldaan aan de desbetreffende wijzigingen.
Bestemmingsplan Tilburg , parapluplan waterberging & grondwaterbescherming
Artikel 3.4.2, onder a en onder b, van de planregels
Het bouwen van een bouwwerk met een oppervlakte van 50 m² of groter ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - waterbergingseis' is uitsluitend toegestaan indien voorzien wordt in de aanleg van voldoende waterberging.
Hierbij moet worden voldaan aan de waterbergingsopgave zoals neergelegd in het Programma water en riolering(of diens opvolger). Indien het Programma water en riolering (of diens opvolger) gedurende de planperiode wordt gewijzigd, dient te worden voldaan aan de gewijzigde waterbergingsopgave.