ECLI:NL:RBZWB:2025:3996

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
BRE 23/9168
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van de Belastingdienst met betrekking tot vervolgingskosten

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende, S.A., tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van de Belastingdienst van 4 augustus 2023. De ontvanger had het bezwaar van belanghebbende tegen een brief van 14 april 2023, waarin correcties op vervolgingskosten werden aangekondigd, niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft op 15 mei 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de ontvanger aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de brief van 14 april 2023 een voor bezwaar vatbare beschikking is, maar dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbende heeft geen recht op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, maar wel op een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase, omdat hij ten onrechte niet is gehoord. De rechtbank oordeelt dat de hoorplicht is geschonden, maar laat de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand. Tevens wordt het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat het financiële belang onder de € 1.000 ligt. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, maar laat de rechtsgevolgen in stand, en bepaalt dat de ontvanger het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/9168

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] S.A., gevestigd in [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. drs. A.C.M. Brom),
en

de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van 4 augustus 2023.
1.1.
De ontvanger stuurt belanghebbende een brief met dagtekening 14 april 2023 over correcties van vervolgingskosten.
1.2.
De ontvanger heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de brief niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de ontvanger, [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de brief van 14 april 2023 een voor bezwaar vatbare beschikking is, het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase en belanghebbende in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord. Verder beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de brief van 14 april 2023 weliswaar een voor bezwaar vatbare beschikking is, maar dat het bezwaar tegen die beschikking terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbende heeft geen recht op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Belanghebbende is in de bezwaarfase ten onrechte niet gehoord en heeft daarom wel recht op een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. Belanghebbende heeft geen recht op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. De ontvanger stuurt belanghebbende een brief met dagtekening 14 februari 2023. In de brief staat dat de in rekening gebrachte vervolgingskosten met betrekking tot de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 ten onrechte niet zijn verlaagd en dat de kosten alsnog zijn verlaagd met het bedrag zoals opgenomen in de bijlage bij de brief. Uit die bijlage volgt een correctie van € 984.
3.1.
De ontvanger stuurt belanghebbende een brief met dagtekening 14 april 2023. In de brief staat dat er een fout in de berekening van de kosten zit en dat in de bijlage het nieuwe bedrag staat waarmee de kosten zijn verlaagd. Uit die bijlage volgt dat de juiste correctie € 81 bedraagt. De vervolgingskosten zijn vervolgens verhoogd met € 903 (€ 984 -/- € 81).
3.2.
Belanghebbende maakt bezwaar tegen de brief van 14 april 2023. De ontvanger ontvangt het bezwaar op 20 juni 2023.
3.3.
Bij uitspraak op bezwaar van 4 augustus 2023 verklaart de ontvanger het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk zonder belanghebbende te hebben gehoord. Hij neemt het bezwaar ambtshalve wel in behandeling en komt aan het verzoek van belanghebbende tegemoet, omdat belanghebbende erop mocht vertrouwen dat de toegezegde verlaging van de vervolgingskosten zou worden nageleefd. De ontvanger wijst het verzoek om een kostenvergoeding wegens door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand af.

Motivering

Is de brief van 14 april 2023 een voor bezwaar vatbare beschikking?
4. De ontvanger stelt dat de brief van 14 april 2023 niet een voor bezwaar vatbare beschikking is, omdat het een informatieve brief betreft en geen beslissing als bedoeld in artikel 2 en verder van de Kostenwet invordering rijksbelastingen.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de brief van 14 april 2023 een voor bezwaar vatbare beschikking is. Uit de feitelijke gang van zaken volgt dat de vervolgingskosten eerst met € 984 zijn verlaagd en vervolgens met € 903 zijn verhoogd (zie 3 en 3.1). Met de brief van 14 april 2023 is aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat hij na de eerdere verlaging toch € 903 aan vervolgingskosten verschuldigd was. Daarmee is sprake van in rekening gebrachte kosten van vervolging als bedoeld in artikel 7 Kostenwet invordering rijksbelastingen waartegen degene van wie de kosten worden gevorderd bezwaar bij de ontvanger kan instellen.
Is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?
5. Belanghebbende stelt dat hij de brief van 14 april 2023 pas op 2 juni 2023 heeft ontvangen en daarna binnen twee weken, en daarmee tijdig, bezwaar heeft gemaakt. Belanghebbende heeft documentinformatie van een gescande versie van de brief van 14 april 2023 en van twee andere brieven die op of rond 14 april 2023 zijn verstuurd overgelegd. Uit die documentinformatie volgt dat de brieven pas op 2 juni 2023 zijn ontvangen, aldus belanghebbende.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende onvoldoende heeft aangevoerd om het vermoeden te ontzenuwen dat de brief van 14 april 2023 op die datum is ontvangen. De documentinformatie van de brief maakt namelijk inzichtelijk wanneer de brief is gescand, maar niet wanneer de brief is ontvangen. Uit de documentinformatie volgt bovendien dat de scan is gemaakt op 18 augustus 2023 en gewijzigd op 2 juni 2023. De datum waarop de scan is gemaakt, komt dan niet overeen met de gestelde datum van ontvangst van de brief.
5.2.
Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende niet tijdig bezwaar gemaakt. Verder heeft belanghebbende geen feiten aannemelijk gemaakt waaruit volgt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het bezwaar is terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Heeft belanghebbende recht op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase?
6. Belanghebbende verzoekt om de ontvanger te veroordelen tot een kostenvergoeding voor de bezwaarfase als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van dit artikel worden kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, uitsluitend vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Herroeping komt op grond van artikel 7:11, eerste lid, Awb pas aan de orde als het bezwaar ontvankelijk is. Het bezwaar van belanghebbende is echter niet-ontvankelijk (zie 5.2). Bovendien is een ambtshalve vermindering geen herroeping. [1] Belanghebbende heeft dus geen recht op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
Is de hoorplicht geschonden?
7. Belanghebbende stelt dat de ontvanger haar in de bezwaarfase ten onrechte niet heeft gehoord. De ontvanger stelt dat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is als bedoeld in artikel 7:3 Awb en dat van het horen van belanghebbende daarom mocht worden afgezien. Verder heeft de ontvanger de vervolgingskosten ambtshalve verlaagd en was hij niet verplicht belanghebbende te horen over de kostenvergoeding, aldus de ontvanger.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2, eerste lid, Awb is geschonden. Belanghebbende stelt in het bezwaarschrift dat de brief van 14 april 2023 pas op 3 juni 2023 ter post is bezorgd en dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De door de ontvanger in acht te nemen zorgvuldigheid brengt mee dat hij niet het bezwaar niet-ontvankelijk mocht verklaren voordat hij belanghebbende in de gelegenheid had gesteld zich uit te laten over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. [2] Aan het voorgaande doet niet af dat belanghebbende met de in de beroepsfase overgelegde informatie niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Voorts doet daaraan niet af dat het financiële belang bij de procedure vanwege de ambtshalve verlaging van de vervolgingskosten alleen nog was gelegen in de kostenvergoeding. De verplichting om te horen heeft in dit geval namelijk betrekking op de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
7.2.
Aan de schending van de hoorplicht kan niet met toepassing van artikel 6:22 Awb worden voorbij gegaan, omdat belanghebbende en de ontvanger van mening verschillen over de van belang zijnde feiten. [3] De geschilpunten zien namelijk ook op de vraag of belanghebbende de brief van 14 april 2023 pas op 2 juni 2023 heeft ontvangen. Belanghebbende heeft verzocht om terugwijzing achterwege te laten en de rechtbank verzocht zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar, maar laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, Awb de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand. Dit omdat het bezwaar niet-ontvankelijk is (zie 5.2) en belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase (zie 6). Belanghebbende heeft wel recht op een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase.
Heeft belanghebbende recht op immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?
8. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor behandeling van de zaak. De redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase samen is als uitgangspunt 24 maanden. Het bezwaar van belanghebbende is op 20 juni 2023 ontvangen. Aangezien de rechtbank uitspraak doet op 26 juni 2025, heeft de bezwaar- en beroepsprocedure (afgerond) twee jaar en één maand geduurd. De redelijke termijn is daarom met (afgerond) één maand overschreden.
8.1.
Uit de arresten van de Hoge Raad van 19 februari 2016, 31 mei 2024 en 14 juni 2024, in samenhang bezien, volgt dat de belastingrechter in situaties waarop het overgangsrecht niet van toepassing is, kan volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden, indien het financiële belang bij de procedure minder dan € 1.000 bedraagt. Bij de vaststelling van het financiële belang wordt geen rekening gehouden met het belang dat is gemoeid met nevenbeslissingen van bestuursorganen en rechters met betrekking tot zo’n procedure. [4]
8.2.
De rechtbank stelt voorop dat het overgangsrecht in de situatie van belanghebbende niet van toepassing is, omdat zij pas in haar nader stuk van 28 april 2025 om de schadevergoeding heeft verzocht. Belanghebbende heeft geen feiten gesteld op grond waarvan een financieel belang als hiervoor bedoeld van € 1.000 of meer kan worden vastgesteld. De rechtbank volstaat met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden en wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn dus af.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat de uitspraak op bezwaar in strijd is met artikel 7:2, eerste lid, Awb. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, maar laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, Awb de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de ontvanger het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De ontvanger moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Omdat de zaak een licht gewicht [5] heeft, is op de waarde de factor 0,5 toegepast. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 907. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand blijven;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn af;
- bepaalt dat de ontvanger het griffierecht van € 365,- aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de ontvanger tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.D.M.A. Reijs, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 26 juni 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [6]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3934, r.o. 5.2.
2.Vgl. Hoge Raad 18 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1595, r.o. 2.4.2.
3.Hoge Raad 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1011.
4.Hoge Raad 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853, r.o. 3.3.1.
5.Bijlage bij Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 7 augustus 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2524.
6.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.