ECLI:NL:RBZWB:2025:4035

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
25/3065 en 25/3068
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep en voorlopige voorziening tegen sluiting van een café wegens clubavonden van een verboden motorclub

Op 30 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin een café-eigenaar beroep aantekende tegen een sluitingsbevel van de burgemeester van Tilburg. De burgemeester had het bevel tot sluiting gegeven omdat in het café regelmatig clubavonden van een verboden motorclub plaatsvonden, wat leidde tot een ernstige verstoring van de openbare orde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester voldoende had aangetoond dat er sprake was van deze verstoring en dat hij bevoegd was om het sluitingsbevel uit te vaardigen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De sluiting van het café is vastgesteld van 1 juli 2025 tot en met 26 augustus 2025, 17.00 uur. De voorzieningenrechter benadrukte dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen en dat de burgemeester in redelijkheid tot deze beslissing kon komen. De eiser kreeg geen gelijk en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 25/3065 en 25/3068
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juni 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] als eigenaar van [bedrijf] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B. Çiçek),
en

De burgemeester van de gemeente Tilburg

(gemachtigde: mr. B.J.P.G. Roozendaal).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het bevel tot sluiten van [bedrijf] . De burgemeester heeft het bevel tot sluiting gegeven omdat eiser leden van de verboden [motorclub 1] structureel en periodiek heeft toegelaten tot zijn café. Ze hadden daar elke drie weken clubavond. Eiser is het hier niet mee eens. Hij heeft daarom beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Hij voert een aantal gronden aan. Aan de hand van deze gronden beoordeelt de voorzieningenrechter of de burgemeester terecht een bevel tot sluiting heeft gegeven.
1.1.
De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. De burgemeester was bevoegd een bevel tot sluiting te geven en mocht dat in redelijkheid ook doen
.Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Omdat de voorzieningenrechter uitspraak doet op het beroep en het beroep ongegrond is, wijst zij het verzoek om een voorlopige voorziening af.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de voorzieningenrechter volgt vanaf 6. Daarbij gaat de voorzieningenrechter in op de vraag of er sprake was van een ernstige verstoring van de openbare orde en of de burgemeester dus bevoegd was om tot sluiting over te gaan. Ook wordt ingegaan op de vraag of de sluiting evenredig is. Aan het eind staat de beslissing van de voorzieningenrechter en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 17 juni 2025 op het bezwaar van eiser heeft de burgemeester het bevel tot sluiting in stand gelaten. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn [partner] , de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de burgemeester.
2.2.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet verder kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiser tegen het bestreden besluit.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Op 24 januari 2025 vindt er een inval plaats bij [bedrijf] , omdat de politie vermoedt dat hier bijeenkomsten plaatsvinden van de verboden [motorclub 1] . (Voormalige) leden worden daadwerkelijk aangetroffen.
3.1.
Op 17 februari 2025 maakt de burgemeester het voornemen bekend om [bedrijf] gedurende zes maanden te sluiten. Eiser reageert schriftelijk op dit voornemen.
3.2.
Op 26 februari 2025 (op schrift gesteld op 27 februari 2025) heeft de burgemeester verzoeker opgedragen zijn [bedrijf] aan [adres] met ingang van 26 februari 2025, 17.00 uur te sluiten voor de duur van zes maanden.
3.3.
Eiser maakt hiertegen bezwaar en vraagt om een voorlopige voorziening bij de rechtbank. Op 28 februari 2025 wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toe en besluit zij het bevel tot sluiting te schorsen tot twee weken na de beslissing op bezwaar. [1]
3.4.
Op 17 juni neemt de burgemeester de beslissing op bezwaar. Hij besluit het sluitingsbevel van 26 februari 2025 in stand te laten, met dien verstande dat de dagen dat [bedrijf] open is geweest als gevolg van de schorsing door de voorzieningenrechter, niet hoeven te worden ingehaald.
Toetsingskader
4. De sluiting is primair gebaseerd op artikel 72b van de Algemene plaatselijke verordening Tilburg (APV) en subsidiair op artikel 174 van de Gemeentewet. Het openbare orde-begrip in het kader van artikel 174 van de Gemeentewet en artikel 72b van de APV moet beperkt worden uitgelegd. [2] De burgemeester moet aantonen dat er sprake is van een ernstige verstoring van de openbare orde. Als die er niet is, is hij niet bevoegd om tot sluiting te bevelen.
4.1.
Deze zaak is al eerder door de voorzieningenrechter beoordeeld. De voorzieningenrechter wijst erop dat zij in deze zaak de beslissing op bezwaar beoordeelt en niet het primaire besluit van 26 februari 2025. De burgemeester heeft de motivering en onderbouwing van het besluit aangepast en nieuwe feiten aan het besluit ten grondslag gelegd, om zo het primaire besluit te verbeteren. Dat maakt dat, hoewel het toetsingskader hetzelfde is, de uitkomst van de juridische toets die de voorzieningenrechter in deze zaak doet wezenlijk anders kan zijn dan bij de beoordeling van het primaire besluit.
4.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is er besloten?
5. In het bestreden besluit heeft de burgemeester besloten het bezwaar ongegrond te verklaren, maar het besluit van 26 februari 2025 niet voor de volle duur van zes maanden te effectueren. De reeds verstreken periode vanaf het primaire besluit wordt op de feitelijke sluitingsduur in mindering gebracht. Formeel is dus nog steeds besloten om [bedrijf] voor zes maanden te sluiten. De resterende periode van sluiting is echter beperkt tot 1 juli 2025 tot en met 26 augustus 2025 om 17:00 uur.
Inhoudelijke beoordeling
Is er sprake van een (dreiging van) verstoring van de openbare orde?
6. De burgemeester stelt dat het enkele feit dat (oud-)leden van een verboden organisatie nog steeds in georganiseerd verband bij elkaar komen al kan worden aangemerkt als een ernstige verstoring van de openbare orde. Het doet er dan niet toe of zij samen een biertje drinken of bij wijze van spreken samen gaan bowlen. De burgemeester verwijst daarbij naar eerdere rechtspraak. [3] Daarbij komt nog het feit dat er iedere keer dat er clubavond was portiers aanwezig waren die herkenbaar waren als lid van [motorclub 1] of een gerelateerde organisatie, van wie er op 24 januari 2025 één een vlindermes bij zich had. De vechtpartij die in juni 2024 bij een nabijgelegen horecagelegenheid heeft plaatsgevonden en waarbij ook (oud-)leden van [motorclub 1] betrokken waren, was aanleiding voor de politie om onderzoek te doen naar de connectie tussen [bedrijf] en [motorclub 1] , maar onderstreept ook het probleem dat [motorclub 1] veroorzaakt voor de openbare orde.
6.1.
Eiser vindt dat er geen sprake is of is geweest van een actuele en concrete verstoring van de openbare orde. Eiser bestrijdt dat er beveiligers voor de deur stonden. In het café mag niet gerookt worden. Degenen die de politie heeft gezien stonden mogelijk gewoon buiten te roken. Eiser ziet geen verband tussen de vechtpartij schuin tegenover en de oud-leden die bij hem binnen komen. Hij wijst er ook op dat de burgemeester volgens de ABRvS een pand alleen mag sluiten als de openbare orde nog steeds is verstoord. [4] Daar is geen sprake van.
6.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester voldoende heeft aangetoond dat er sprake was van een ernstige verstoring van de openbare orde en dat hij dus bevoegd was om een bevel tot sluiting te geven. Uit de bestuurlijke rapportage van 14 februari 2025 volgt onder meer dat de politie op de vrijdagen 25 oktober 2024, 15 november 2024, 6 december 2024 en 27 december 2024 personen die zij ambtshalve herkennen als [motorclub 1] -leden naar binnen zien gaan en dat op die avonden de hele avond portiers of beveiligers voor de deur blijven staan. Uit de bestuurlijke rapportage van 21 maart 2025 blijkt dat de leden van de groep die op 25 januari 2025 werden aangehouden in [bedrijf] zich nog steeds identificeren als lid van [motorclub 1] . Op telefoons zijn foto’s aangetroffen waarop de betrokkenen kleding aan hebben die te relateren is aan [motorclub 1] . Ze hebben als groep contacten met [motorclub 2] en bestellen kledingpakketten. Ze hebben het via WhatsApp ook over clubavonden. Uit de WhatsApp berichten is af te leiden dat de groep regelmatig en dan steeds om 20.30 uur op vrijdagavond bij elkaar komt in [bedrijf] . Gelet op de wijze van communicatie mocht de burgemeester concluderen dat het hier niet gaat om een vriendengroep die afspreekt als het uitkomt, maar om een structureel ingeplande clubavond. De structurele aanwezigheid voor de deur van portiers of beveiligers die herkenbaar zijn als lid van [motorclub 1] op de avonden waarop betrokkenen in [bedrijf] bijeenkomen duidt ook op clubavonden en niet op een ontmoeting tussen vrienden. Dit maakt de verstoring ook naar buiten toe zichtbaar.
6.3.
De verklaringen van eiser in de bestuurlijke rapportage van 21 maart 2025 bevestigen dat de groep al zeker zeven tot acht jaar regelmatig in [bedrijf] samenkomt en dat betrokkenen door eiser weliswaar als klanten worden gezien, maar bij hem ook bekend zijn als (oud-)leden van [motorclub 1] . Enerzijds ontkent eiser op de hoogte te zijn van de beveiligers van [motorclub 1] voor de deur, anderzijds verklaarde hij zowel in zijn verklaring in de bestuurlijke rapportage van 21 maart 2025 als tijdens de zitting dat hij dit ziet als een traditie van hen en dat hij zich daar niet mee bemoeit. De voorzieningenrechter leidt daaruit af dat hij wel degelijk op de hoogte was van de aanwezigheid van de beveiligers. De burgemeester mocht op basis van deze gegevens concluderen dat [motorclub 1] al jarenlang op structurele basis clubavonden organiseert in [bedrijf] .
6.4.
De burgemeester mocht uit deze gegevens afleiden dat er in [bedrijf] structureel en voor langere tijd clubavonden van een verboden organisatie werden gehouden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dat een verboden gedraging is en dat de burgemeester zich daarom op het standpunt mocht stellen dat dit een ernstige verstoring van de openbare orde is. Het feit dat dit, anders dan in de rechtspraak die de burgemeester aanhaalt, [5] gebeurt in een pand dat niet exclusief door de verboden organisatie wordt gebruikt, leidt niet tot een andere conclusie. Door de clubavonden toe te staan, zelfs als deze in een voor het publiek toegankelijke ruimte worden gehouden en geen directe overlast in de omgeving geven, wordt het functioneren van een verboden organisatie gefaciliteerd, wat gezien de door de burgemeester aangehaalde uitspraken een ernstige inbreuk op de openbare orde oplevert.
Is een sluiting van zes maanden voldoende gemotiveerd en passend bij deze verstoring van de openbare orde?
7. Eiser stelt dat de burgemeester niet heeft gemotiveerd waarom [bedrijf] zes maanden dicht moet. Er ligt geen beleid aan ten grondslag.
7.1.
De burgemeester stelt dat de ernst en duur van de verstoring van de openbare orde een sluiting van zes maanden rechtvaardigt. Normaliter wordt een pand voor onbepaalde tijd gesloten als het gebruikt wordt door een verboden organisatie. Omdat het hier om een café gaat dat ook door anderen wordt gebruikt, is de sluiting beperkt tot zes maanden.
7.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid een sluiting van zes maanden passend kon vinden. Doel van de maatregel is om de ernstige verstoring van de openbare orde te beëindigen door het houden van de clubavonden van [motorclub 1] in [bedrijf] te beëindigen. Deze bijeenkomsten vinden om de drie weken plaats. Gelet hierop is een sluiting van zes maanden in beginsel passend. Bij een veel kortere sluiting is de kans aanmerkelijk dat voor enkele bijeenkomsten een alternatief wordt gezocht en de clubavonden in [bedrijf] na afloop van de sluiting gewoon doorgaan.
Is de (resterende effectuering van de) sluiting evenredig?
8. Eiser stelt dat de
(resterende effectuering van de)sluiting onevenredig is. De verstoring van de openbare orde is er niet meer en dat moet wel zo zijn om de sluiting te rechtvaardigen. De betrokken (oud-)leden van [motorclub 1] zijn sinds de inval niet meer in [bedrijf] geweest en mogen dat ook niet meer van eiser. De burgemeester erkent in zijn besluit ook dat de openbare orde al begint te herstellen. Daar was geen sluiting voor nodig. Nu er geen overtreding meer plaatsvindt is er ook geen noodzaak tot sluiting meer. [6] Daarnaast levert de kermisperiode hem normaal veel omzet op, die hij nu misloopt omdat de kermisperiode volledig in de resterende sluitingsperiode valt. Verder is er onvoldoende rekening gehouden met de belangen van de carnavalsverenigingen, de schilderclub en de blaaskapellenvereniging.
8.1.
De burgemeester geeft aan dat de openbare orde nog onvoldoende hersteld is en dat sluiting daarvoor noodzakelijk is. Dit heeft ook een signaalfunctie naar buiten dat het faciliteren van verboden organisaties niet wordt geaccepteerd. Eiser heeft daarnaast geen inzicht gegeven in de financiële gevolgen van de sluiting. De burgemeester kan daar daarom geen rekening mee houden en vermoedt dat de omzet tijdens de kermis meevalt. Hij erkent dat er voor de verenigingen nadelige gevolgen zijn, maar stelt dat die niet opwegen tegen het belang van de openbare orde.
8.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De voorzieningenrechter zal dat hieronder verder uitleggen aan de hand van de deelaspecten geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid.
8.3.
Partijen zijn het erover eens dat het sluiten van een openbaar toegankelijk lokaal op zichzelf een geschikte manier is om de openbare orde te herstellen.
8.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de sluiting nog steeds noodzakelijk mag achten. Gelet op de nadere motivering van zijn besluit in de beslissing op bezwaar en de nadere onderbouwing in de bestuurlijke rapportage van 21 maart 2025 was zijn besluit om te bevelen [bedrijf] te sluiten gerechtvaardigd. Zoals onder 7.2 is geoordeeld, was een termijn van zes maanden daarbij redelijk. Het alsnog voor de resterende duur van de zes maanden na 26 februari 2025 sluiten van [bedrijf] , draagt nog steeds bij aan het doel om het organiseren van clubavonden van [motorclub 1] in [bedrijf] definitief te stoppen. Ook wordt hiermee een duidelijk signaal naar de omgeving afgegeven dat het faciliteren van activiteiten van verboden organisaties niet wordt geaccepteerd.
Op het moment dat er, zoals in de door eiser aangedragen rechtspraak, een andere huurder of exploitant in het pand zit, waardoor naar verwachting ook het gebruik of bedrijfsvoering van het pand wezenlijk wijzigt, is sluiting niet meer nodig om die doelen te bereiken. Er is dan ook naar de omgeving toe duidelijk een nieuwe situatie gecreëerd. Het ligt immers niet in de verwachting dat de nieuwe huurder of exploitant de verstoring van de openbare orde voortzet. Nu van die omstandigheid hier geen sprake is, mocht de burgemeester de sluiting nog steeds noodzakelijk vinden.
8.5.
Ook het aspect evenwichtigheid staat de sluiting van [bedrijf] niet in de weg. Van belang hierbij is dat de feitelijke gevolgen van de sluiting maar voor twee maanden gelden. Eiser zal slechts twee maanden omzet missen en de gebruikers kunnen slechts twee maanden niet in [bedrijf] terecht. De voorzieningenrechter toetst de evenwichtigheid daarom aan deze termijn en niet aan de volledige zes maanden die [bedrijf] formeel moet sluiten.
Eiser heeft gesteld maar niet onderbouwd dat hij door het missen van de kermis een fors deel van de omzet moet missen en dat financieel mogelijk niet kan bolwerken. Hij heeft in de bezwaarprocedure en bij het indienen van een voorlopige voorziening voldoende tijd en ruimte gehad om dit wel te onderbouwen, maar heeft dat niet gedaan. De voorzieningenrechter is het met de burgemeester eens dat hij daar geen rekening mee kan houden.
Voor wat betreft de overige gebruikers geldt dat de burgemeester het algemeen belang in beginsel voor het belang van de individuele gebruikers mag laten gaan. Het is immers inherent aan het sluiten van een pand dat gebruikers hier last van hebben. Dat is pas anders als de individuele gebruikers zoveel belang hebben bij het kunnen blijven gebruiken van het pand, dat het onredelijk is om tot sluiting over te gaan. De voorzieningenrechter ziet dat de sluiting grotendeels samenvalt met de zomervakantie in [plaats] . Eiser heeft gesteld dat alle gebruikers, met uitzondering van de blaaskapellenvereniging, hun activiteiten voortzetten in de zomervakantie. Hij heeft niet aangegeven welke bijzondere belangen de gebruikers hebben om gedurende deze relatief korte periode hun activiteiten in [bedrijf] voort te kunnen zetten. De burgemeester mocht dus het algemeen belang dat bij sluiting is gediend voor laten gaan op deze individuele belangen.
Moest de burgemeester het bezwaar gegrond verklaren?
9. Eiser stelt ten slotte nog dat de burgemeester het bezwaar gegrond moest verklaren en de proceskosten in bezwaar moet vergoeden, omdat hij het besluit heeft gewijzigd. De sluiting is immers teruggebracht tot twee maanden.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser stelt zelf dat de burgemeester nog steeds heeft besloten tot een sluiting van zes maanden. Daarmee is het besluit van 26 februari 2025 niet herroepen wegens een aan de burgemeester te wijten onrechtmatigheid. Dat de burgemeester het besluit slechts ten dele ten uitvoer brengt, is een beleidsmatige keuze die niet tot een gegrond bezwaarschrift en vergoeding van de proceskosten in bezwaar hoeft te leiden.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. De burgemeester mocht het bevel tot sluiten geven omdat er sprake is van een ernstige verstoring van de openbare orde en er geen gronden zijn die zich tegen de sluiting verzetten. Dat betekent dat [bedrijf] van 1 juli 2025 tot en met 26 augustus 2025, 17.00 uur moet sluiten. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. drs. R.J. Wesel, griffier op 30 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Gemeentewet
Artikel 174
1. De burgemeester is belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven.
2. De burgemeester is bevoegd bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn.
3. De burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht.
Algemene Plaatselijke Verordening Tilburg
Artikel 72b. Sluiting voor publiek toegankelijke gebouwen en/of erven
1. De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk sluiten.
2. Onverminderd hetgeen in artikel 5:24, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald omtrent de bekendmaking, wordt het bevel tot sluiting tevens bekend gemaakt door een schrijven, waaruit van dat bevel tot sluiting blijkt, aan te brengen op of nabij de toegang(en) van het gebouw of het erf.
3. Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
4. Het is de rechthebbende op het gebouw en/of het erf, verboden om, nadat het bevel tot sluiting bekend is gemaakt op de in het tweede lid aangegeven wijze, daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven.
5. Het is een ieder verboden om, nadat het bevel tot sluiting openbaar bekend gemaakt is op de in het tweede lid aangegeven wijze, in een bij dit bevel gesloten gebouw en/of erf als bezoeker te verblijven.
6. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het onderwerp van de regeling van het eerste lid elders wordt voorzien in deze verordening of in artikel 13b van de Opiumwet.

Voetnoten

1.Voorzieningenrechter rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28 februari 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:1251
2.Zie bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2704
3.ABRvS, 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1136 en ABRvS, 6 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4507
4.ABRvS, 15 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:110
5.ABRvS, 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1136 en ABRvS, 6 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4507
6.ABRvS, 15 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:110