ECLI:NL:RBZWB:2025:4285

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
BRE 24/4395
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen niet-ontvankelijkheid van belastingaanslag en verzuimboete

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.526. Daarnaast werd er belastingrente van € 453 in rekening gebracht en een verzuimboete van € 5.514 opgelegd. Het bezwaar van belanghebbende werd door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard, waarna de rechtbank op 11 juni 2025 de zaak behandelde. Belanghebbende en zijn gemachtigde waren niet aanwezig op de zitting, ondanks dat zij correct waren uitgenodigd. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat de verzuimboete terecht was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de boete passend en geboden was, gezien het feit dat belanghebbende in het verleden ook niet tijdig aangifte had gedaan. Het beroep werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de boetebeschikking in stand blijft en er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/4395

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 16 maart 2024.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.526.
1.3.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 453 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking) en belanghebbende een verzuimboete van € 5.514 opgelegd (de boetebeschikking).
1.4.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft het bezwaar vervolgens behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft daarbij de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.059.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens de inspecteur deelgenomen mr. [inspecteur] . Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.
1.6.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 20 maart 2025 aan de gemachtigde van belanghebbende op het adres [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Op 9 april 2025 is de envelop met de aangetekend verzonden uitnodiging door de rechtbank retour ontvangen. Op de envelop staat vermeld dat het stuk retour is gezonden, omdat het niet is afgehaald. Op 9 april 2025 is de uitnodiging ook per reguliere post naar het genoemde adres van de gemachtigde gezonden. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende op de juiste wijze uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De zitting heeft daarom plaatsgevonden zonder de aanwezigheid van belanghebbende en zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Verder beoordeelt de rechtbank of de verzuimboete terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De verzuimboete is terecht en niet tot een te hoog bedrag opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. De inspecteur heeft met dagtekening 27 februari 2021 aan belanghebbende een uitnodiging verstuurd tot het doen van aangifte. Aan belanghebbende is uitstel verleend voor het indienen van de aangifte tot 1 mei 2022.
3.1.
Met dagtekening 30 mei 2022 heeft de inspecteur aan belanghebbende een herinnering verstuurd tot het doen van aangifte. Met dagtekening 8 juli 2022 heeft de inspecteur aan belanghebbende een aanmaning verstuurd tot het doen van aangifte. Hierin vermeldt de inspecteur dat de aangifte voor 22 juli 2022 moet zijn ontvangen.
3.2.
Op 23 augustus 2023 heeft de inspecteur aan belanghebbende een ambtshalve aanslag IB/PVV 2020 opgelegd.
3.3.
Belanghebbende heeft op 7 februari 2024 een bezwaarschrift ingediend, en heeft op 6 februari 2024 alsnog een aangifte ingediend.
3.4.
De inspecteur heeft het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard en behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering.
3.5.
Het verzamelinkomen is, overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangifte, verminderd naar € 12.059. In verband hiermee is de belastingrente verminderd naar een bedrag van € 66. Het verzamelinkomen en de belastingrente zijn niet meer in geschil.

Motivering

Ontvankelijkheid van het beroep
De beroepstermijn bedraagt zes weken en is verstreken op zaterdag 27 april 2024. [1] Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet wordt de beroepstermijn verlengd tot en met 29 april 2024. Het beroepschrift is binnengekomen op 1 mei 2024 en is dus een dag na afloop van de beroepstermijn ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift in dat geval tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. [2] De inspecteur stelt dat uit de stempel op de envelop blijkt dat het beroepschrift op 30 april 2024 is verzonden. De rechtbank is echter van oordeel dat de stempel niet goed leesbaar is. Nu het beroepschrift is binnengekomen op de tweede werkdag na het einde van de beroepstermijn moet worden aangenomen dat het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd. [3] Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het beroepschrift tijdig is.
Ontvankelijkheid van het bezwaar
4. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de beschikking. [4] De dagtekening van de aanslag IB/PVV 2020 was 23 augustus 2023. De bezwaartermijn eindigde op 4 oktober 2023. Het bezwaarschrift is ontvangen op 7 februari 2024, en is dus ontvangen buiten de bezwaartermijn.
4.1.
Belanghebbende heeft niet gesteld en aannemelijk gemaakt dat sprake zou zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Prorogatie
4.2.
De inspecteur heeft het bezwaarschrift verder behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering. Voor zover dit verzoek zag op de opgelegde verzuimboete heeft de inspecteur het verzoek afgewezen en de boete gehandhaafd. Deze afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de verzuimboete is een voor bezwaar vatbare beschikking. [5] Belanghebbende heeft tegen deze beschikking beroep ingesteld.
4.3.
Voor het instellen van beroep is echter vereist dat eerst de bezwaarfase is doorlopen. [6] Belanghebbende had dus eerst bezwaar moeten maken tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de verzuimboete. Uit de stukken van partijen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat partijen gebaat zijn bij een inhoudelijke behandeling van de zaak. Ter zitting heeft de inspecteur ingestemd met het overslaan van de bezwaarfase (prorogatie). Hoewel niet aan alle voorwaarden van artikel 7:1a van de Awb is voldaan zal de rechtbank om redenen van proceseconomie het beroep van belanghebbende dan ook behandelen als rechtstreeks beroep . [7]
Verzuimboete
4.4.
De inspecteur kan een verzuimboete opleggen als een belastingplichtige niet of niet tijdig de aangifte IB/PVV heeft ingediend. [8] Een aangifte is niet tijdig ingediend als de belastingplichtige niet binnen de op de aanmaning genoemde termijn zijn aangifte indient. Voor het opleggen van deze boete is dus vereist dat belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte en na het verlopen van de gestelde termijn is aangemaand tot het doen van aangifte.
4.5.
De inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte en vervolgens aangemaand tot het doen van aangifte. Belanghebbende heeft niet binnen de door de inspecteur gestelde termijn een aangifte ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is de verzuimboete in overeenstemming met de wet opgelegd.
4.6.
De mate van verwijtbaarheid speelt voor de verzuimboete geen rol, maar de boete moet achterwege blijven indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Voor een geslaagd beroep op avas moet belanghebbende aannemelijk maken dat hij in de gegeven omstandigheden alle in redelijkheid van hem te vergen zorg heeft betracht om ervoor te zorgen dat het verzuim niet zou worden begaan. [9] Belanghebbende heeft dit niet gesteld noch aannemelijk gemaakt.
Is de boete passend en geboden?
4.7.
De inspecteur heeft de verzuimboete vastgesteld op het wettelijk maximumbedrag van € 5.514, omdat belanghebbende voor de belastingjaren 2013 tot en met 2019 ook niet binnen de door de inspecteur gestelde termijn aangifte heeft gedaan en daarmee stelselmatig in verzuim was. Belanghebbende heeft dit niet weersproken. Belanghebbende voert aan dat hij als gevolg van de coronatijd achterliep met het doen van aangifte en dat de slechte financiële situatie tot gevolg had dat de werkzaamheden voor de aangifte niet betaald konden worden.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende een jaar uitstel heeft gehad voor het indienen van de aangifte. Tevens merkt de rechtbank op dat belanghebbende in de bezwaarfase zelf aangifte heeft gedaan. De door belanghebbende genoemde omstandigheden kunnen in dit geval naar het oordeel van de rechtbank niet tot matiging van de boete leiden. De rechtbank acht de boete dan ook passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de boetebeschikking in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C.J.A. Miseré, griffier, op 7 juli 2025 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.Artikel 6:9, tweede lid, Awb.
3.Hoge Raad 14 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7470.
4.Artikel 6:7 Awb en artikel 22j onderdeel a Algemene wet inzake rijksbelastingen.
5.Artikel 9.6, vijfde en zesde lid (voorheen derde en vierde lid), Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB).
6.Artikel 6:13 Awb jo. artikel 7:1 Awb.
7.Hoge Raad 25 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3053.
8.Artikel 67a AWR.
9.Vgl. Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184.